ECLI:NL:RBLIM:2020:4849

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
8327730 CV EXPL 20-721
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap in kort geding met betrekking tot medewerking aan de verkoop van onroerend goed

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de eisers de kantonrechter om de verdeling van de nalatenschap van hun overleden grootouders te gelasten. De eisers zijn erfgenamen van de op [overlijdensdatum 1] overleden (groot-/schoon)vader en de op [overlijdensdatum 2] overleden (groot-/schoon)moeder. De eisers hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten over de verdeling van de erfenis, maar de gedaagde, die ook erfgenaam is, heeft geen medewerking verleend aan de uitvoering van deze overeenkomst. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis van 7 juni 2018 de gedaagde veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van bepaalde onroerende zaken, maar de gedaagde heeft deze medewerking niet verleend, waardoor de eisers nu een spoedeisend belang hebben bij de verdeling van de nalatenschap.

De kantonrechter oordeelt dat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. De rechter gelast de verdeling van de nalatenschap volgens de wijze zoals door de eisers is afgesproken in de vaststellingsovereenkomst. Tevens bepaalt de rechter dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot medewerking aan deze verdeling. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 903,89. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8327730 CV EXPL 20-721
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 6 juli 2020
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonend te [woonplaats 3] ,
4.
[eiser sub 4],
wonend te [woonplaats 4] ,
5.
[eiser sub 5],
wonend te [woonplaats 2] ,
6.
[eiser sub 6],
wonend te [woonplaats 2] ,
7.
[eiser sub 7],
wonend te [woonplaats 1] ,
8.
[eiseres sub 8],
wonend te [woonplaats 5] ,
9.
[eiseres sub 9],
wonend te [woonplaats 6] ,
10.
[eiseres sub 10],
wonend te [woonplaats 7] ,
11.
[eiser sub 11],
wonend te [woonplaats 8] ,
12.
[eiseres sub 12],
wonend te [woonplaats 9] ,
13.
[eiseres sub 13],
wonend te [woonplaats 10] ,
eisers,
gemachtigde mr. P.M.H. Cruts,
tegen
[gedaagde],
laatstelijk wonend te [woonplaats 11] , thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 3 maart 2020 met producties,
  • de mondelinge behandeling van 22 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagde] zijn de erfgenamen van hun op [overlijdensdatum 1] overleden (groot-/schoon)vader [erflater] en hun op [overlijdensdatum 2] overleden (groot-/schoon)moeder [erflaatster] .
2.2.
Bij vonnis van 7 juni 2018 (en het herstelvonnis van 18 juni 2018) in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (productie 1 bij dagvaarding) is [gedaagde] veroordeeld om alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering in eigendom van:
  • het perceel kadastraal bekend [kadasternummer 1] , voor de prijs van € 20.000,- k.k.,
  • de percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] , voor een prijs van € 40.000,- k.k.,
  • de percelen [kadasternummer 4] , [kadasternummer 5] (50%), [kadasternummer 6] , [kadasternummer 7] , [kadasternummer 8] , [kadasternummer 9] , [kadasternummer 10] voor de prijs van € 1.400.000,- k.k. (hierna verder: De Percelen).
Aan deze veroordelingen zijn (afzonderlijk) dwangsommen verbonden van respectievelijk € 4.000,-, € 4.000,- en € 50.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van respectievelijk € 50.000,-, € 50.000,- en
€ 2.000.000,-. Tevens is bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde] tot medewerking aan de verkoop en eigendomslevering van de genoemde percelen en is mr. Reinier Thissen van Team Notarissen te Maastricht als onzijdig persoon aangewezen om [gedaagde] te vertegenwoordigen in het geval zij niet alle noodzakelijke medewerking verleent om de verkoop en notariële levering van de bedoelde percelen te effectueren.
2.3.
In rechtsoverweging 4.14. van voornoemd vonnis is als volgt overwogen:
“Door de gevorderde verkoop wordt [gedaagde][ [gedaagde] , toevoeging kantonrechter]
dan ook niet benadeeld. De te verdelen boedel die thans nog uit negen percelen bestaat, bestaat na de verkoop en levering van De Percelen uit een geldbedrag dat naar rato van de aanspraken van de erfgenamen moet worden verdeeld. Bij de verdeling van dat geldbedrag kan [gedaagde] naar voren brengen hoe zij denkt dat deze verdeling dient te geschieden. In de onderhavige procedure gaat het alleen om de vraag of van [gedaagde] verlangd kan worden dat zij meewerkt aan de verkoop van De Percelen en niet over de uiteindelijke wijze van verdeling. Zelfs de kwestie van de eigendom van De Percelen kan in het kader van de verdeling van de verkoopopbrengst nog aan de orde kunnen worden gesteld, namelijk in die zin dat [gedaagde] kan stellen dat de totale verkoopopbrengst aan haar toekomt omdat de verkochte percelen hadden moeten worden aangemerkt als haar eigendom. [gedaagde] maakt weliswaar gewag van een restitutierisico, waarmee zij kennelijk doelt op het feit dat indien zou blijken dat De Percelen als haar eigendom aangemerkt hadden moeten worden, deze na verkoop als thans gevorderd, niet meer aan haar kunnen worden geleverd, maar dat standpunt is niet te rijmen met het feit dat zij – naar onbetwist door [eisers] is gesteld – nooit aanspraak heeft gemaakt op een toedeling in natura.”
2.4.
Tegen het vonnis in kort geding van 7 juni 2018 is geen hoger beroep ingesteld zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.5.
[eisers] hebben overeenstemming bereikt over de verdeling en de afwikkeling van de erfenis. Deze overeenstemming is vervat in een vaststellingsovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding). De hierin opgenomen wijze van verdeling van de erfenis tussen partijen luidt als volgt:
  • Iedere partij krijgt het pro rata deel van de saldi van de banktegoeden dat overeenkomst met zijn/haar aandeel in de erfenis, na betaling van de nog resterende boedelschulden (circa € 130.000 per vol aandeel in de erfenis, voor aftrek van kosten).
  • Iedere partij doet daarbij jegens iedere andere partij afstand van ieder eventueel recht om van een andere partij iets te verlangen en/of op te eisen ter zake van deze boedel en/of boedelverdeling. Partijen doen ook afstand van andere vorderingen, die op enigerlei wijze met de erfenis en de afwikkeling van de boedel verband houden. Ieder der partijen verleent iedere andere partij in deze overeenkomst finale kwijting.
  • (…)”
2.6.
Met betrekking tot de positie van [gedaagde] is in de vaststellingsovereenkomst, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Bij kort geding vonnis van 7 juni 2018 is [gedaagde] op vordering van de partijen 1 t/m 7 en 9 t/m 13 veroordeeld om medewerking te verlenen als vermeld in dat vonnis. Omdat [gedaagde] geen medewerking heeft verleend aan dat vonnis heeft ze de dwangsommen verbeurd aan voornoemde partijen die de voorzieningenrechter bij dat vonnis heeft opgelegd tot het totaal bedrag van maximaal € 2.100.000, De verjaring van de dwangsommen is tot heden steeds tijdig gestuit.
(…)
Alle partijen bij deze overeenkomst geven opdracht aan mr. P. Cruts om aan [gedaagde] het aanbod te doen om binnen 14 dagen na ondertekening van deze overeenkomst door partijen, het aandeel in de erfenis van [gedaagde] te verrekenen met de verbeurde dwangsommen, waarbij alle partijen afstand doen van het recht om een groter bedrag te vorderen uit hoofde van de verbeurde dwangsommen dan het aandeel van [gedaagde] in de boedel van de erfenis.
Bij acceptatie van voormeld aanbod door [gedaagde] , verlenen alle partijen in deze overeenkomst ter zake van de verdeling van de erfenis finale kwijting, gelijk [gedaagde] aan ieder der partijen finale kwijting zal moeten verlenen. Dit houdt tevens in dat partijen en [gedaagde] alle nog lopende gerechtelijke procedures zullen beëindigen en Metis Notarissen opdracht geven om de boedel af te wikkelen.
Bij gebreke van de acceptatie van dit aanbod door [gedaagde] zullen partijen de dwangsommen welke [gedaagde] heeft verbeurd, executeren op het aandeel van [gedaagde] in de boedel.
(…)”
2.7.
Het in de vaststellingsovereenkomst genoemde aanbod aan [gedaagde] om de dwangsommen te verrekenen met haar aandeel in de nalatenschap is niet door [gedaagde] geaccepteerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad de verdeling gelast volgens de wijze als door [eisers] bij overeenkomst is afgesproken en bepaalt dat het vonnis als plaatsvervangende toestemming geldt van [gedaagde] tot medewerking aan deze verdeling; met de aanwijzing van Metis notarissen, althans een aldaar werkzaam notaris, om [gedaagde] als onzijdig persoon te vertegenwoordigen in het geval niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle noodzakelijke medewerking door [gedaagde] is verleend om de verdeling door de notaris te doen laten plaatsvinden, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat reeds sedert 1984 (overlijden (groot-/schoon)vader de heer [erflater] ) en 2000 (overlijden (groot-/schoon)moeder mevrouw [erflaatster] ) ter zake de nalatenschap sprake is van een onverdeeldheid tussen partijen en dat zij sindsdien (gerechtelijke) strijd voeren over de erfenis. De boedel bestaat thans enkel nog uit een actief saldo van circa € 1.400.000,- dat op de kwaliteitsrekening van Metis Notarissen staat, een saldo van circa € 48.000,- dat op twee bankrekeningen op naam van eiseres sub 1 staat en een bedrag van € 2.699,- dat zich nog onder mr. Luijten bevindt. Daaraan dienen de verkoopopbrengsten van de percelen nog te worden toegevoegd. [eisers] en [gedaagde] zijn niet gehouden om in onverdeeldheid te blijven. [eisers] wachten reeds gedurende bijna 20 jaren op een definitieve verdeling van de erfenis. Teneinde het verder oplopen van kosten, alsmede schade, rente- en investeringsderving te voorkomen, hebben zij een spoedeisend belang om de verdeling van de nalatenschap te vorderen.
3.3.
[eisers] verklaren desgevraagd dat zij met het petitum aansluiting hebben willen zoeken bij het bepaalde in art. 3:300 BW en dat zij aldus vorderen dat de kantonrechter bepaalt dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot medewerking aan de verdeling, althans dat de kantonrechter Metis Notarissen aanwijst als onzijdig persoon om [gedaagde] te vertegenwoordigen in het geval zij niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de noodzakelijke medewerking aan de verdeling heeft verleend om zodoende de verdeling door de notaris te doen laten plaatsvinden.
3.4.
[gedaagde] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is als voorzieningenrechter bevoegd in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een voorziening bij voorraad is vereist, deze te geven. [eisers] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. Zij wensen immers de onverdeeldheid tussen partijen waarin zij zich reeds bijna twintig jaar bevinden, te beëindigen om zodoende het verder oplopen van schade, rente- en investeringsderving te beperken. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter komt thans toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Vooropgesteld wordt dat het uitgangspunt van de wet is dat elke deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen (art. 3:178 BW) en niet gehouden is om in onverdeeldheid te blijven.
4.3.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij nog steeds eigenaar is van De Percelen en de opbrengsten daarvan derhalve aan haar dienen toe te komen en niet aan de (nalatenschaps)boedel. Verder stelt zij dat de dwangsommen niet zijn geëffectueerd. [gedaagde] kan zich om die reden niet verenigen met hetgeen [eisers] in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. Bovendien trekt [gedaagde] de geldigheid van die overeenkomst in twijfel nu bij de ondertekening daarvan door [eisers] niet overal de volledige datum is ingevuld.
4.4.
De kantonrechter verwerpt het verweer ter zake de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst is door alle daarin genoemde partijen (partijen 1 t/m 13) ondertekend. Dat niet bij iedere partij de volledige datum is ingevuld, doet aan de geldigheid van de ondertekening niet af. Duidelijk is dat begin 2020 de handtekeningen zijn gezet.
4.5.
Het vonnis in kort geding van 7 juni 2018 bepaalt in rechtsoverweging 4.14. (zie hiervoor onder 2.3) weliswaar dat [gedaagde] ook na verkoop van De Percelen haar visie op de wijze van verdeling aan de orde kan stellen, echter, haar stelling dat zij thans nog eigenaar is van De Percelen, althans dat de opbrengsten van de verkoop daarvan aan haar dienen toe te komen en niet aan de (nalatenschaps)boedel, heeft zij niet, althans onvoldoende, geconcretiseerd en van een deugdelijke onderbouwing voorzien zodat dit verweer zonder nadere bewijslevering, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, onvoldoende gewicht in de schaal legt om tot het oordeel te (kunnen) komen dat partijen nog langer in onverdeeldheid dienen te blijven. Het staat [gedaagde] ook na het wijzen van dit vonnis vrij om haar visie ten aanzien van de eigendom en de opbrengsten van De Percelen (al dan niet via een gerechtelijke procedure) op te werpen, maar zulks staat op dit moment niet aan toewijzing van de vordering tot verdeling in de weg. De in de vaststellingsovereenkomst opgenomen wijze van verdeling tussen de erfgenamen komt de kantonrechter thans voorshands redelijk voor zodat die wijze van verdeling gelast zal worden.
4.6.
De overige door [gedaagde] naar voren gebrachte verweren zullen als zijnde niet, althans onvoldoende onderbouwd, worden gepasseerd. [gedaagde] heeft verder niets naar voren gebracht wat er toe leidt dat de vorderingen van [eisers] niet zouden kunnen worden toegewezen.
4.7.
De kantonrechter zal derhalve de vordering van [eisers] met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 3.3. is weergegeven ten aanzien van (de formulering van) het petitum toewijzen.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisers] gevallen en tot op vandaag begroot op:
  • explootkosten € 100,89
  • griffierecht € 83,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 903,89.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
gelast de verdeling volgens de wijze als door [eisers] bij overeenkomst is afgesproken en bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot medewerking aan deze verdeling met de aanwijzing van Metis Notarissen, althans een aldaar werkzaam notaris, om [gedaagde] als onzijdig persoon te vertegenwoordigen in het geval niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle noodzakelijke medewerking door [gedaagde] is verleend om de verdeling door de notaris te doen laten plaatsvinden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eisers] gevallen proceskosten, welke worden begroot op € 903,89,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
RJ