ECLI:NL:RBLIM:2020:4891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/03/278020 / KG ZA 20-183
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbenoeming van bestuurder na echtscheiding en de gevolgen voor de vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-echtgenoten, die beiden voor 50% aandeelhouder zijn van een onderneming. De eiser, die na de echtscheiding een sabbatical wilde nemen, had in een echtscheidingsconvenant afgesproken dat hij na een jaar weer als bestuurder zou terugkeren. De gedaagde weigerde echter om de benodigde documenten voor de herinschrijving als bestuurder te ondertekenen, met als argument dat er eerst een aandeelhoudersovereenkomst moest worden gesloten. De eiser vorderde in kort geding dat de gedaagde zou worden verplicht om mee te werken aan de herinschrijving en toegang te geven tot de administratie van de onderneming.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het convenant, waarin de afspraken over de herbenoeming als bestuurder zijn vastgelegd, moet worden beschouwd als een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders. De rechter stelde vast dat de afspraken in het convenant ongeclausuleerd zijn en dat de gedaagde niet kan eisen dat er eerst aanvullende afspraken worden gemaakt voordat de herinschrijving kan plaatsvinden. De rechter oordeelde dat de eiser recht heeft op herinschrijving als bestuurder en dat de gedaagde binnen twee dagen na betekening van het vonnis moet overgaan tot ondertekening van het benodigde formulier. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, maar deze werden gecompenseerd, gezien de gezamenlijke huishouding en affectieve relatie van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/278020 / KG ZA 20-183
Vonnis in kort geding van 7 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W.H. Kempen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.O.I. Leliveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juni 2020 met producties 1 tot en met 7,
  • de brief van 18 juni 2020 van [gedaagde] met producties 1 tot en met 29,
  • de brieven van 19 en 22 juni 2020 van [eiser] met producties 8 tot en met 11 en 12 tot en met 17,
  • de brief van 22 juni 2020 van [gedaagde] met producties 30 en 31,
  • de mondelinge behandeling van 23 juni 2020 met de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden, te weten met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Ter afwikkeling van hun echtscheiding hebben zij op 1 mei 2019 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] waren op het moment van het sluiten van het convenant tevens beiden voor 50% aandeelhouder van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Tevens waren zij beiden bestuurder van [bedrijf] en via [bedrijf] getrapt bestuurder van een werkmaatschappij [werkmaatschappij] (hierna: [werkmaatschappij] ).
2.3.
[eiser] wilde na het stranden van het huwelijk een sabbatical nemen en gedurende die periode van een jaar tijdelijk een stap terug doen als bestuurder van [bedrijf] .
2.4.
In het convenant van 1 mei 2019 hebben partijen naast afspraken over partneralimentatie, de gezamenlijke echtelijke woning en opgebouwd pensioen, het volgende opgenomen ter zake het bestuur van de ondernemingen van partijen:
“(…) ‘
partijen’,
NEMEN IN AANMERKING:
(…)
- Ten aanzien van de (…) aspecten met betrekking tot het bestuur van de ondernemingen van partijen, hebben de regelingen in dit convenant het karakter van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW, nu als gevolg van de beëindiging van het huwelijk tussen partijen onzekerheid en geschillen bestonden, die zij door middel van deze overeenkomst willen opheffen en beslechten.
Ter beëindiging en/of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen dan tussen partijen geldt,
(…)
Artikel 3 Ten aanzien van de vennootschappen
3.1
Ieder der partijen behoudt de eigen aandelen in de bestaande vennootschappen.
3.2
De man en de vrouw zijn thans beide voor 50% aandeelhouder, tevens bestuurder, in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] . [bedrijf] is op haar beurt 100% aandeelhouder en bestuurder van de werkmaatschappij [werkmaatschappij] , ook wel bekend onder de handelsnaam “ [naam] ”. [bedrijf] vervult de functie van een holding terwijl de activiteiten worden uitgevoerd door [holding] .
3.3
Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van ondertekening van het convenant voor de in 3.4 genoemde duur zal terugtreden als bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] . De man zal zich uitschrijven bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van [bedrijf] . en de verklaring van de ING Bank inzake toegang tot de bankrekeningen van beide voornoemde besloten vennootschappen ondertekenen.
3.4
Na één jaar vanaf ondertekening van het convenant, zal de man weer bestuurder worden en fulltime beschikbaar zijn en werken in de onderneming van partijen. Als de man fulltime beschikbaar is en werkt in de onderneming van partijen, heeft hij recht op de managementvergoeding en herleven zijn bevoegdheden als bestuurder.
3.5
De man ontvangt vanaf ondertekening van het convenant voor de duur van één jaar een netto dividenduitkering van [bedrijf] . van € 3.500,-- per maand welk bedrag bij vooruitbetaling aan de man zal worden voldaan.
3.6
De man blijft gedurende het jaar dat de man geen bestuurder is van de vennootschap, het recht op inzage in het online boekhoudingsprogramma houden, dat gedurende dat jaar wordt gehandhaafd en niet door een ander programma mag worden vervangen. Partijen hebben niet de bevoegdheid in dat programma wijzigingen te brengen.”
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank van 19 juni 2019 is niet afgeweken van het convenant en is de echtscheiding uitgesproken. Deze is ingeschreven op 4 juli 2019.
2.6.
Vanaf januari 2020 is tussen partijen gesproken over de manier van samenwerken binnen [bedrijf] en [werkmaatschappij] . Tot overeenstemming over een directiereglement of aandeelhoudersovereenkomst is het niet gekomen.
2.7.
[eiser] heeft gedurende de periode 1 mei 2019 tot op heden meermaals werkzaamheden uitgevoerd binnen [werkmaatschappij] .
2.8.
[eiser] is niet per 1 mei 2020 heringeschreven als bestuurder van [bedrijf] .
2.9.
In de statuten van [bedrijf] is, voor zover relevant, het volgende bepaald:

Bestuur
Artikel 16
(…)
2. Bestuurders worden door de algemene vergadering van aandeelhouders benoemd (…).
Algemene vergadering
Artikel 22
(…)
4. Andere algemene vergaderingen worden gehouden zo dikwijls daartoe door het bestuur wordt opgeroepen. Het bestuur is tot zodanige oproeping verplicht wanneer één of meer vergadergerechtigden (…) onder nauwkeurige opgave van de te behandelen onderwerpen het verzoek richten een algemene vergadering bijeen te roepen. (…) Indien het bestuur niet binnen vier weken tot oproeping is overgegaan, zodanig dat de vergadering binnen zes weken na het verzoek kan worden gehouden, zijn de verzoekers zelf tot bijeenroeping bevoegd.
(…)
Besluitvorming buiten de algemene vergadering
Artikel 26
1. Besluitvorming van aandeelhouders kan op andere wijze dan in een vergadering geschieden, mits alle vergadergerechtigden met deze wijze van besluitvorming (…) hebben ingestemd.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, nadat ter zitting de vordering onder C van het petitum is ingetrokken, bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, - verkort weergegeven - te bepalen
A. dat [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zal overgaan tot ondertekening van het formulier dat door de kamer van koophandel wordt gebruikt voor herinschrijving van [eiser] als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf]
B. dat [gedaagde] [eiser] op dwangsom van € 100,00 per dag toegang dient te geven tot de volledige administratie en bankafschriften van de onderneming.
D. dat indien [gedaagde] niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zal meewerken aan de ondertekening van het formulier bedoeld onder A. dit kort gedingvonnis in de plaats treedt van de ondertekening van het formulier door [gedaagde] .
E. dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt kort gezegd aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] moet uitvoeren wat is afgesproken omtrent het herintreden als bestuurder in artikel 3 van het convenant. [eiser] stelt dat deze overeenkomst ongeclausuleerd is ter zake hoe en onder welke voorwaarden de onderneming bestuurd zal moeten worden ná het jaar van zijn afwezigheid en dat hij na een jaar zonder meer recht heeft op het gevorderde; hij stelt immers zijn tijd en arbeidskracht onverkort ter beschikking.
[eiser] stelt zich voorts op het standpunt dat ieder 50% van de aandelen houdt en dat de beide aandeelhouders van de onderneming het herintreden van [eiser] als bestuurder aldus reeds besloten hebben. De aandeelhoudersvergadering was het er dus over eens en heeft dit besluit destijds al genomen. [gedaagde] moet als bestuurder van [bedrijf] haar medewerking nu verlenen aan de herinschrijving.
Ter kort gedingzitting heeft [eiser] tot slot aangegeven dat als de vordering onder A wordt toegewezen, de vordering onder B komt te vervallen.
[eiser] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorzieningen te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. In de kern komt haar verweer erop neer dat zij niet wil meewerken aan herinschrijving, omdat voorafgaand een aandeelhoudersovereenkomst moet worden gesloten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat partijen de noodzaak van een dergelijke aanvullende afspraak overeengekomen zijn volgend op het convenant en dat [eiser] ter zake in schuldeisersverzuim verkeert, zodat [eiser] zelf in de weg staat aan nakoming door [gedaagde] van artikel 3 van het convenant. Daarnaast betoogt [gedaagde] , kort gezegd, dat de voorwaarden uit artikel 3 van het convenant niet zijn vervuld en dat herinschrijving op de wijze die [eiser] voorstaat in strijd is met de statuten van de onderneming.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. Daarbij wordt opgemerkt dat relevant is dat [eiser] zich per 1 mei 2020 volledig ter beschikking stelt om werkzaamheden als bestuurder binnen [bedrijf] en inhoudelijke werkzaamheden binnen [werkmaatschappij] te verrichten. Onweersproken is voorts gebleven dat [eiser] sinds 1 mei 2019 nog verschillende werkzaamheden voor [werkmaatschappij] heeft verricht en daarvoor niet betaald is.
Herinschrijving van [eiser] als bestuurder van [bedrijf]
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is komen vaststaan dat op het moment van ondertekenen van het convenant al sprake was van de beoogde uitbreiding van de daarin vastgelegde afspraken met aanvullende afspraken over [bedrijf] en [werkmaatschappij] . Niet alleen heeft [eiser] dit uitdrukkelijk betwist, maar het blijkt ook niet uit de tekst van het convenant. In het convenant is immers opgeschreven dat het bedoeld is als een vaststellingsovereenkomst waarin onzekerheid en geschillen, die ten tijde van het einde van het huwelijk bestonden, worden opgeheven en beslecht. Uitdrukkelijk is benoemd dat wat is opgeschreven, geldt ter beëindiging en/of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen is overeengekomen ten aanzien van aspecten met betrekking tot het bestuur van de ondernemingen van partijen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat het convenant tot stand is gekomen onder beiderzijdse juridische bijstand in het kader van de echtscheiding.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook niet is komen vaststaan dat de door [gedaagde] voorbereide aandeelhoudersovereenkomst en het directiereglement reeds onderdeel zijn (geworden) van het convenant. Partijen zijn immers nog niet tot overeenstemming gekomen over de inhoud van die documenten.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het convenant als geheel aldus ongeclausuleerd is. De stelling dat partijen eerst moeten komen tot overeenstemming over de aandeelhoudersovereenkomst en het directiereglement alvorens door [gedaagde] medewerking kan worden verleend aan de herinschrijving van [eiser] als bestuurder van [bedrijf] bij de Kamer van Koophandel is vooralsnog niet houdbaar.
4.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat niet de juistheid is komen vaststaan van de stelling van [gedaagde] dat terugkeer van [eiser] als bestuurder alleen onder voorwaarden kan plaatsvinden, namelijk dat hij full-time beschikbaar moet zijn en in de onderneming moet werken, zoals in de tweede hoofdzin van 3.4 is opgenomen. Niet alleen is er geen gelegenheid om in kort geding nader bewijs te leveren, zodat de bedoelingen van partijen die mogelijk onderliggend zijn aan artikel 3 van het convenant niet nader onderzocht en eventueel bewezen kunnen worden, maar bovenal verzet de letterlijke tekst van het convenant zich tegen een dergelijke uitleg; een en ander nog afgezien van het feit dat [eiser] betwist dat hij alleen onder de genoemde voorwaarde zou kunnen herintreden als bestuurder. De eerste hoofdzin van 3.4. is imperatief geformuleerd: “Na één jaar (…) zal de man weer bestuurder worden”. [eiser] heeft zich voorts verbonden om na één jaar “fulltime beschikbaar [te] zijn en [te] werken in de onderneming”.
Het “fulltime beschikbaar zijn en werken in de onderneming” van de tweede hoofdzin van 3.4 verwijst naar het herleven van zijn rechten als bestuurder: de managementvergoeding (naast de maandelijkse dividenduitkering) en bevoegdheden als bestuurder.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat artikel 3.4 van het convenant ongeclausuleerd is. De stelling dat [eiser] fulltime beschikbaar moet zijn en moet werken in de onderneming alvorens medewerking kan worden verleend door [gedaagde] aan de herinschrijving van [eiser] als bestuurder van [bedrijf] bij de Kamer van Koophandel is niet houdbaar; temeer niet omdat [gedaagde] stelt dat [eiser] aan deze beweerdelijke voorwaarde niet voldoet, terwijl [eiser] stelt zich sinds 1 mei 2020 beschikbaar te houden. Er is in het kader van dit kort geding geen enkele concrete aanwijzing om daar aan te twijfelen. Als er al een voorwaardelijkheid was, zoals [gedaagde] stelt, dan wordt daar door [eiser] aan voldaan.
4.4.
Het geding spitst zich toe op de vraag of artikel 3 van het convenant, en dan met name de onderdelen 3.3 en 3.4, kwalificeert als het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf] .
4.5.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag positief. Zij is van oordeel dat ten tijde van het sluiten van het convenant [eiser] en [gedaagde] niet alleen als echtelieden, die hun huwelijk wilden beëindigen hebben gecontracteerd, maar dat zij ook als aandeelhouders met ieder 50% van de aandelen in [bedrijf] , bijeen hebben gezeten en schriftelijk afspraken hebben vastgelegd, waartoe zij als aandeelhouders, buiten een als zodanig bijeengeroepen algemene vergadering van aandeelhouders, bevoegd zijn en al doende besluiten hebben genomen over (het ontslag c.q. tijdelijk terugtreden en) de (her)benoeming van [eiser] als bestuurder van de vennootschap. De statuten van de vennootschap geven daartoe expliciet de mogelijkheid (zie artikel 26). Dat [gedaagde] dit besluit achteraf om haar moverende redenen betreurt, maakt dat niet anders.
De rechter merkt ook in dit verband op dat partijen rechtskundige bijstand hebben gehad bij de totstandkoming van het convenant en zij uitdrukkelijk hebben opgenomen dat zij ter voorkoming van onzekerheid en geschillen (ook) afspraken hebben gemaakt over het bestuur van [bedrijf] .
4.6.
Omdat er een besluit van de beide aandeelhouders ligt dat buiten de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf] tot stand is gekomen en schriftelijk is vastgelegd op 1 mei 2019, is de vordering van [eiser] onder A en D toewijsbaar. Daarmee is, gelet op de eigen stellingen van [eiser] (zie r.o. 3.2) beoordeling van de vordering onder B niet meer aan de orde. Al hetgeen [gedaagde] voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Proceskosten
4.7.
Onder E heeft [eiser] een proceskostenveroordeling van [gedaagde] gevorderd. In de regel wordt op de voet van het bepaalde in artikel 237 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in de situatie dat partijen een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd en een affectieve relatie hebben gehad, aanleiding gevonden de kosten volledig te compenseren. Nu er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die afwijken van dit uitgangspunt noodzakelijk maken, zal de voorzieningenrechter in overeenstemming met die regel ook in dit kort geding de kosten compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zal overgaan tot ondertekening van het formulier dat door de kamer van koophandel wordt gebruikt voor herinschrijving van [eiser] als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf] ,
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zal meewerken aan de ondertekening van het door de kamer van koophandel gehanteerde formulier tot herintreding van [eiser] als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf] , dit kort gedingvonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BE juncto artikel 3:301 lid 21 BW in de plaats treedt van de ondertekening van het formulier door [gedaagde] .
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft 5.1. en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB