ECLI:NL:RBLIM:2020:4975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8355711 AZ VERZ 20-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegvergoeding afgewezen in arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en een bedrijf, waarbij de verzoeker aanspraak maakte op een aanzegvergoeding en andere vergoedingen. De verzoeker, die op 1 juni 2019 in dienst trad bij het bedrijf, verzocht om betaling van een aanzegvergoeding van € 1.125,00, een reiskostenvergoeding van € 541,80, een kerstbonus van € 50,00, en een bedrag van € 97,10 voor te weinig ontvangen loon over december 2019. Daarnaast verzocht hij om een overzicht van zijn opgenomen vakantiedagen en een eindafrekening.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 maart 2020 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 2 april 2020 en een mondelinge behandeling op 10 juni 2020. De kantonrechter heeft de verzoeken van de verzoeker beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de aanzegvergoeding niet toewijsbaar was, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat de arbeidsovereenkomst eerder eindigde dan de door het bedrijf aangegeven datum van 31 januari 2020. De kantonrechter heeft ook de verzoeken om de kerstbonus en de reiskostenvergoeding afgewezen, omdat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims.

De kantonrechter heeft echter wel enkele onderdelen van het verzoek toegewezen, waaronder de betaling van € 97,10 aan de verzoeker, een overzicht van de opgenomen vakantiedagen, en de uitbetaling van de nog niet opgenomen vakantiedagen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8355711 AZ VERZ 20-23
Beschikking van de kantonrechter van 17 juni 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] aan de [adres 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. J.J. Baltus,
tegen
[verweerster],handelend onder de naam
[bedrijf],
gevestigd en kantoor houdend in [vestigingsplaats] aan de [adres 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. F.G.H.J. Niemarkt.
Partijen worden hierna [verzoeker] en [bedrijf] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 2 maart 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • het op 2 april 2020 ter griffie ontvangen verweerschrift
  • de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 10 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 juni 2019 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van [bedrijf] voor 24 uur per week.
2.2.
Bijlage 1 bij het verzoekschrift is een door geen van partijen ondertekende arbeidsovereenkomst waarin op de eerste pagina onder meer is vermeld:

IN AANMERKING NEMENDE:
(…)
Dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de aanstelling van de werknemer voor bepaalde tijd, zulks met ingang van 01-06-2019, in de functie van [functie] .
2.3.
Artikel 2 van de overeenkomst luidt voor zover van belang:

ARTIKEL 2. DUUR VAN DE OVEREENKOMST
1.
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van 7 maanden, zulks met ingang van 01-05-2019 en eindigt van rechtswege op 31-01-2020 einde werktijd.
(…)
2.4.
Bij brief van 30 december 2019 heeft [bedrijf] het navolgende aan [verzoeker] medegedeeld:
“(…)
Door middel van dit schrijven delen wij u mede dat wij uw huidige arbeidsovereenkomst, welke van rechtswege eindigt op 31-01-2020, niet zullen verlengen.
Met deze mededeling voldoen wij tevens aan de wettelijke aanzegplicht.
(…)

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de veroordeling van [bedrijf] :
tot betaling binnen een week na dagtekening van deze beschikking van de aanzegvergoeding, in dit geval één maandloon ad € 1.125,00, vermeerderd met wettelijke rente;
tot betaling binnen een week na dagtekening van deze beschikking van € 541,80 wegens te weinig ontvangen reiskostenvergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
tot betaling van de kerstbonus ad € 50,00 binnen een week na dagtekening van deze beschikking;
tot betaling binnen een week na dagtekening van deze beschikking van € 97,10 aan te weinig ontvangen loon over december 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente;
om binnen een week na dagtekening van deze beschikking een deugdelijk overzicht te doen toekomen van de door [verzoeker] opgenomen vakantiedagen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
tot betaling binnen een week na dagtekening van deze beschikking van de nog niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking een deugdelijke bruto/netto eindafrekening te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan [verzoeker] een jaaropgave te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
betaling van de proceskosten en de nakosten.
In het verzoekschrift zijn de onderdelen 8 en 9 - kennelijk per abuis - foutief doorgenummerd als 6 en 7.
3.2.
[bedrijf] heeft verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De onderdelen 4, 5 en 6 zijn door [bedrijf] uitdrukkelijk erkend en zullen daarom worden toegewezen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [bedrijf] haar toezeggingen ten aanzien van deze onderdelen gestand zal doen en zal daarom geen dwangsom verbinden aan onderdeel 5, zoals was verzocht.
4.2.
De onderdelen 7 en 8 van het petitum zijn door [bedrijf] onweersproken gelaten, zodat ook die voor toewijzing gereed liggen. De door [verzoeker] daaraan verbonden dwangsommen zullen evenwel worden gematigd tot € 50,00 per dag en voorts worden gemaximeerd tot
€ 1.000,00.
4.3.
Ten aanzien van de kerstbonus heeft [verzoeker] slechts aangevoerd dat een dergelijke bonus aan een collega van hem is toegekend. Gesteld noch gebleken is echter dat een kerstbonus onderdeel uitmaakte van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] . Dat een collega een kerstbonus heeft ontvangen, doet daar - wat daar ook verder van zij - niet aan af en maakt niet dat [bedrijf] aan [verzoeker] een kerstbonus verschuldigd is. Dit onderdeel zal derhalve worden afgewezen.
4.4.
Op grond van artikel 4.4. van de arbeidsovereenkomst wordt door [bedrijf] een vergoeding betaald voor de kosten van het openbaar vervoer voor de afstand woon-werk. In de eerste plaats heeft te gelden dat de overeenkomst niet is ondertekend, zodat het maar de vraag is of en in hoeverre hetgeen in de overeenkomst staat de afspraken tussen partijen correct weergeeft. Maar zelfs indien aangenomen zou worden dat hetgeen in de overeenkomst staat die afspraken inderdaad correct weergeeft, dan nog blijkt uit genoemd artikel 4.4. niet dat de door [bedrijf] verschuldigde vergoeding kostendekkend zou moeten zijn nu er slechts gesproken wordt over ‘een’ vergoeding, terwijl [verzoeker] bovendien zijn stelling, inhoudende dat hij € 217,40 per maand aan reiskosten kwijt was (zo begrijpt de kantonrechter hetgeen [verzoeker] daarover onder punt 3 van het verzoekschrift stelt) op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. Daarbij komt nog dat [bedrijf] gemotiveerd heeft aangevoerd dat met [verzoeker] op zijn verzoek benzinegeld van € 140,00 per maand aan reiskostenvergoeding is overeengekomen, terwijl onweersproken vaststaat dat [verzoeker] dat bedrag ook maandelijks heeft ontvangen. Dit verweer is door [verzoeker] vervolgens onvoldoende besproken en weerlegd. Dit onderdeel van het verzoek is daarom - om meerdere redenen - niet toewijsbaar.
4.5.
Ten aanzien van de aanzegvergoeding, zoals opgenomen in onderdeel 1 van het petitum van [verzoeker] , wordt als volgt overwogen. Zoals door de gemachtigde van [bedrijf] ter zitting ook is toegegeven, is de overeenkomst ten aanzien van de termijnbepaling innerlijk tegenstrijdig. Uit de tekst van de overeenkomst valt in ieder geval niet eenduidig af te leiden wat de duur van de arbeidsovereenkomst was, maar aan de uitdrukkelijk genoemde datum van 31 januari 2020 kan wel het vermoeden worden ontleend dat partijen die datum als einddatum van de arbeidsovereenkomst hebben beoogd, ook al strookt dat niet met de eerder genoemde termijn van zeven maanden. [verzoeker] stelt zich echter op het standpunt dat de einddatum 31 december 2019 was. Nu [verzoeker] zich op de rechtsgevolgen van dat feit beroept, rust de bewijslast ter zake daarvan ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv op hem. Naar het oordeel van de kantonrechter is [verzoeker] evenwel niet in dat bewijs geslaagd, omdat zijn betoog is blijven steken in een blote stelling, te weten dat dit volgens hem de - enig juiste - uitleg van de overeenkomst behoort te zijn. Dat is niet voldoende. Voorts heeft [verzoeker] ook geen specifiek bewijsaanbod op dit punt gedaan en de kantonrechter ziet evenmin aanleiding hem ambtshalve tot dat bewijs toe te laten. Ook dit onderdeel zal daarom worden afgewezen.
4.6.
In de omstandigheid dat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [bedrijf] om binnen een week na dagtekening van deze beschikking van
€ 97,10 aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [bedrijf] om binnen een week na dagtekening van deze beschikking aan [verzoeker] een deugdelijk overzicht te doen toekomen van de door hem opgenomen vakantiedagen;
5.3.
veroordeelt [bedrijf] om binnen een week na dagtekening van deze beschikking de nog niet opgenomen vakantiedagen aan [verzoeker] uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [bedrijf] om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking een deugdelijke bruto/netto eindafrekening aan [verzoeker] te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [bedrijf] niet aan deze veroordeling voldoet en met een maximum van € 1.000,00;
5.5.
veroordeelt [bedrijf] om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan [verzoeker] een jaaropgave te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [bedrijf] niet aan deze veroordeling voldoet en met een maximum van
€ 1.000,00;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK