ECLI:NL:RBLIM:2020:4983

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8358476 AZ VERZ 20-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en verzoek tot betaling loon en aanzegvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een werknemer, en Karel I B.V., zijn werkgever. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 december 2019. Na deze datum heeft hij geen werkzaamheden meer verricht voor Karel I. De werknemer verzocht de rechtbank om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestond, de vermeende opzegging te vernietigen, en om betaling van loon en andere vergoedingen. Karel I B.V. verweerde zich tegen deze verzoeken en stelde dat de arbeidsovereenkomst op de afgesproken einddatum was geëindigd zonder stilzwijgende voortzetting.

De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk was geëindigd op 31 december 2019 en dat er geen sprake was van een stilzwijgende voortzetting. De mededeling van Karel I op 2 januari 2020 dat de werknemer niet hoefde te komen, werd niet als een opzegging gekwalificeerd. De rechtbank wees alle verzoeken van de werknemer af, inclusief het verzoek om betaling van loon en aanzegvergoeding, en veroordeelde de werknemer tot betaling van de proceskosten aan Karel I B.V. De beslissing werd genomen door de kantonrechter R.H.J. Otto en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8358476 AZ VERZ 20-24
Beschikking van 2 juli 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R.G.P. Voragen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAREL I B.V.,
gevestigd te Maastricht,
verwerende partij,
vertegenwoordigd door mr. drs. R.L. Fens.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Karel I genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met één bijlage
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de nagezonden bijlage van [verzoeker]
  • de mondelinge behandeling op 1 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met ingang van
15 juni 2019 voor bepaalde tijd in dienst getreden van Karel I. In de arbeidsovereenkomst staat dat deze eindigt op 31 december 2019.
2.2.
Na 31 december 2019 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer voor Karel I verricht.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds bestaat;
de (vermeende) opzegging van verweerder te vernietigen dan wel nietig te verklaren dan wel als vernietigd te beschouwen;
Karel I te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 januari 2020, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid;
Karel I te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallig loon;
Karel I te verplichten om aan hem de loonstroken vanaf 1 september 2019 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Karel I te verplichten tot betaling van een bedrag ter hoogte van het maandsalaris “ten aanzien van het feit dat zij te laat heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd;
Karel I te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Het verweer van Karel I strekt tot afwijzing van het verzoek .
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
Krachtens artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst is deze voor bepaalde tijd aangegaan tot en met 31 december 2019. In randnummer 4 van zijn verzoekschrift voert [verzoeker] aan dat de arbeidsovereenkomst (desondanks) voor onbepaalde tijd geldt. Hij verwijst daarbij naar een eerder dienstverband met Restaurant [naam restaurant] . Wellicht heeft hij hiermee een beroep willen doen op het bepaalde in art. 7:668a BW. Daarvoor is dan echter nodig dat [verzoeker] stelt en onderbouwt dat Karel I opvolgend werkgever van Restaurant [naam restaurant] is. Die stelling heeft hij echter niet ingenomen. Daar komt bovendien nog bij dat gesteld noch gebleken is hoeveel arbeidsovereenkomsten [verzoeker] in de loop er tijd met deze werkgevers gesloten heeft, hoe lang die arbeidsovereenkomsten geduurd hebben en op welke (al dan niet aaneengesloten) periodes die arbeidsovereenkomsten betrekking hebben gehad. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Karel I op grond van art. 7:668a BW geacht moet worden voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
4.2.
Omdat [verzoeker] na 31 december 2019 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor Karel I, is van (stilzwijgende) voorzetting van de arbeidsovereenkomst geen sprake geweest. Hieruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen daadwerkelijk is geëindigd op 31 december 2019. Zelfs als de stelling van [verzoeker] juist is dat Karel I hem voor het eerst op 2 januari 2020 heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet werd voortgezet, dan nog heeft dat geen invloed op deze einddatum van de arbeidsovereenkomst. Die mededeling is bovendien niet als een opzegging te kwalificeren. Hooguit kan die mededeling worden aangemerkt als een te late aanzegging als bedoeld in art. 7:668 BW.
4.3.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de onderdelen a. tot en met d. van [verzoeker] verzoek worden afgewezen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is namelijk zonder opzegging geëindigd op 31 december 2020 en [verzoeker] heeft dus geen recht op loon na die datum en evenmin op de daarmee samenhangende wettelijke verhoging en wettelijke rente.
4.4.
Onderdeel e van het verzoek zal eveneens worden afgewezen omdat ter zitting door Karel I is betoogd dat gedurende het dienstverband alle loonstroken digitaal aan [verzoeker] zijn verstrekt. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van dit standpunt aangezien [verzoeker] niet in persoon ter zitting is verschenen en dit betoog niet heeft kunnen betwisten. Bovendien zijn de (uitgeprinte) loonstroken als bijlagen bij het verweerschrift gevoegd.
4.5.
In onderdeel f. verzoekt [verzoeker] Karel I te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding als bedoeld in art. 7:668 lid 3 BW. Ook dit onderdeel zal worden afgewezen op grond de volgende overwegingen.
Karel I heeft ter zitting betoogd dat de heer [naam bedrijfsleider] (bedrijfsleider van Karel I) aan [verzoeker] op 30 november 2019 persoonlijk een brief heeft overhandigd waarin staat dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Volgens Karel I heeft [verzoeker] deze brief toen “laten liggen”. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van het standpunt van Karel I aangezien [verzoeker] niet ter zitting verschenen is en dit gedetailleerde betoog daardoor onvoldoende gemotiveerd is betwis. De kantonrechter is daarom van oordeel dat Karel I tijdig, want op 30 november 2019, heeft aangezegd dat de arbeidsovereenkomst na
31 december 2019 niet zou worden voortgezet. Karel I is daarom geen aanzegvergoeding aan [verzoeker] verschuldigd.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Karel I (die procedeert zonder gemachtigde) op grond van art. 238 Rv begroot op € 30,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Karel I begroot op € 30,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW