ECLI:NL:RBLIM:2020:5130

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/03/257883 / HA ZA 18-603
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen uit een mondelinge koopovereenkomst en onrechtvaardige verrijking in de eierhandel

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 15 juli 2020, vorderde de eiseres, een besloten vennootschap die eieren produceert, betaling van onbetaalde facturen van de gedaagden, die actief zijn in de eierhandel. De eiseres stelde dat er een mondelinge koopovereenkomst was gesloten met betrekking tot de levering van eieren uit een derde stal, naast een eerder schriftelijk inkoopcontract. De gedaagden, bestaande uit twee dochtervennootschappen en een bestuurder, betwistten het bestaan van deze mondelinge overeenkomst en voerden aan dat alle leveringen onder het inkoopcontract vielen.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de mondelinge overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de eiseres haar verplichtingen uit het inkoopcontract was nagekomen door alle eieren uit haar stallen te leveren, inclusief die uit de derde stal. De vordering op basis van onrechtvaardige verrijking werd afgewezen, omdat de gedaagden niet onterecht waren verrijkt; de geleverde eieren waren conform het inkoopcontract. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af, behalve de vordering tot betaling van de onbetaald gebleven facturen, die werd toegewezen aan de gedaagde 2, met een totaalbedrag van € 110.715,91, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/257883 / HA ZA 18-603
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A. Buth te Middelharnis.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagden] (gedaagde 1 tot en met 3) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord met productie 1 tot en met 21;
  • het faxbericht van [eiseres] van 29 augustus 2019 met productie 1;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 september 2019 met daarbij aangehecht de door mr. Linssen overgelegde producties (een e-mailbericht van 3 december 2014 en een inkoopbon van 15 december 2014) en de akte wijziging van eis;
  • de brief van mr. Linssen van 14 oktober 2019;
  • de brief van mr. Buth van 15 oktober 2019;
  • de akte uitlating eiswijziging van 16 oktober 2019;
  • de antwoord akte van 30 oktober 2019;
  • de brief van mr. Linssen van 7 november 2019;
  • de brief van mr. Buth van 18 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een bedrijf dat onder andere eieren produceert.
2.2.
[gedaagde 1] exploiteert een bedrijf dat zich onder andere richt op de handel in eieren, levend vee en meng- en krachtvoer. [gedaagde 2] is een groothandel in eieren, granen en een dienstverlener op het gebied van het fokken en houden van dieren.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn beide dochtervennootschappen van [bedrijf 1] is op haar beurt weer een dochtervennootschap van [bedrijf 2]
2.4.
[gedaagde 3] is bestuurder van [bedrijf 2] De echtgenote van [gedaagde 3] is werkzaam bij [gedaagden]
2.5.
Op 18 november 2014 hebben [eiseres] en [gedaagde 2] een "inkoop contract Kolonie Eieren" (hierna: het inkoopcontract) gesloten. Vanaf week 49 in 2014 hebben deze partijen uitvoering gegeven aan de overeenkomst.
Voor zover van belang luidt het inkoopcontract:
"Verkoper [eiseres] ,
Koper [gedaagde 2]
Koppel grootte; +/- 335.000 stuks
Aanvang legperiode; +/- wk 49 2014
Einde legperiode; +/- wk 31 2018
Basisprijs; Nop kooi wit, voorgaande week van laden
Toeslag op NOP; + € 0.20 bij betaling op 30 dagen na factuur datum
(…)
Alle eieren van alle stallen die geproduceerd worden in bovengenoemde periode bij de [eiseres] zullen worden geleverd aan [gedaagden] , er mogen geen wagens tussendoor aan derden verkocht worden. (…)
(…)
[eiseres] maakt zelf de eindafrekening per week"
2.6.
Op 15 januari 2015 heeft de echtgenote van [gedaagde 3] per e-mail aan [naam 1] (directeur/bestuurder van [eiseres] , hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (zoon van [naam 1] en medewerker bij [eiseres] , hierna: [naam 2] ) van [eiseres] verzocht om niet meer aan [gedaagde 1] te factureren maar aan [gedaagde 2] .
2.7.
Bij schrijven van 19 januari 2015 heeft [gedaagde 2] aan [eiseres] bericht dat zij een melding heeft ontvangen van de NVWA dat een onderzoek wordt ingesteld bij het bedrijf van [eiseres] en dat zij de voorlopige conclusie trekt dat [eiseres] méér eieren levert dan feitelijk mogelijk, gelet op het maximaal toegestane aantal kippen per beschikbare vierkante meter. In afwachting van het onderzoek van de NVWA heeft [gedaagde 2] aangegeven geen eieren meer bij [eiseres] op te halen en de betalingen op te schorten.
2.8.
[gedaagde 2] heeft bij brief van 6 februari 2015 aan [eiseres] laten weten het inkoopcontract van 18 november 2014 te ontbinden. Bij brief van 20 februari 2015 heeft [eiseres] [gedaagde 2] in gebreke gesteld voor het niet nakomen van de verplichtingen uit het inkoopcontract en heeft zij [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor alle daaruit voortvloeiende schade die zij sinds 19 januari 2015 heeft geleden.
2.9.
[eiseres] heeft vervolgens een kort geding aanhangig gemaakt en [gedaagde 2] in rechte betrokkenen en betaling gevorderd van een aantal facturen. Bij vonnis van 10 april 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [gedaagde 2] een bedrag van € 637.778,38 aan [eiseres] diende te betalen voor de levering van eieren.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis:
primair1. [gedaagde 3] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen, een bedrag van € 117.447,41, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal vernemen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf dertig dagen na respectievelijk factuurdata tot de dag der algehele voldoening, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
2. [gedaagde 3] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand à € 1.949,47, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde 3] te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat van [eiseres] , te vermeerderen met nakosten à € 157,00 (zonder betekening) respectievelijk € 246,00 (met betekening), en te bepalen dat hij de wettelijke rente hierover verschuldigd zal zijn als hij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zal hebben betaald;
subsidiair4. [gedaagde 2] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen, een bedrag van € 117.447,41, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal vernemen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf dertig dagen na de respectievelijke factuurdata tot de dag der algehele voldoening;
5. [gedaagde 2] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand à € 1.949,47, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
6. [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat van [eiseres] , te vermeerderen met nakosten à € 157,00 (zonder betekening) respectievelijk € 246,00 (met betekening), en te bepalen dat hij de wettelijke rente hierover verschuldigd zal zijn als hij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zal hebben betaald;
meer subsidiair7. [gedaagde 1] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen, een bedrag van € 117.447,41, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal vernemen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf dertig dagen na de respectievelijke factuurdata tot de dag der algehele voldoening;
8. [gedaagde 1] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand à € 1.949,47, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
9. [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat van [eiseres] , te vermeerderen met nakosten à € 157,00 (zonder betekening) respectievelijk € 246,00 (met betekening), en te bepalen dat hij de wettelijke rente hierover verschuldigd zal zijn als hij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zal hebben betaald;
meest subsidiair
10. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen, een schadevergoeding van een bedrag van € 117.447,41, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal vernemen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de leveringsdatum van de geleverde partijen eieren, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, dat de dag der algehele voldoening.
11. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand à € 1.949,47, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
12. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat van [eiseres] , te vermeerderen met nakosten à € 157,00 (zonder betekening) respectievelijk € 246,00 (met betekening), en te bepalen dat hij de wettelijke rente hierover verschuldigd zal zijn als hij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zal hebben betaald.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen

4.1.
Kern van dit geschil betreft de vraag of [eiseres] een mondelinge koopovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de levering van (kolonie) eieren uit de zogenoemde "derde stal". Mocht niet vast komen te staan dat er sprake is van een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de levering van de eieren uit de derde stal dan stelt [eiseres] dat [gedaagden] ongerechtvaardigd is verrijkt door de – onbetaald gebleven – levering van deze eieren.
4.2.
Met betrekking tot de gestelde mondelinge koopovereenkomst stelt de rechtbank het volgende voorop. Een partij die een overeenkomst aan haar vordering ten grondslag legt, dient volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit het bestaan van een dergelijke overeenkomst blijkt.
4.3.
[eiseres] stelt het volgende. [eiseres] heeft drie stallen waarin zij legkippen houdt. Op het moment dat partijen het inkoopcontract sloten, had [eiseres] een vergunning voor twee van de drie stallen. Zij was op dat moment bezig bij de gemeente tevens een vergunning te krijgen voor de derde stal. Omdat [gedaagden] ervan verzekerd wilde zijn dat alle eieren van [eiseres] aan [gedaagden] verkocht werden en geen enkel ei aan derden, is in het inkoopcontract opgenomen:
"Alle eieren van alle stallen die geproduceerd worden in bovengenoemde periode bij [eiseres] zullen worden geleverd aan [gedaagden] , er mogen geen wagens tussendoor aan derden verkocht worden."Partijen wilden zich in het inkoopcontract niet vastleggen op een aantal eieren gebaseerd op drie stallen, omdat nog niet zeker was dat daarvoor ook daadwerkelijk een vergunning zou worden verkregen. Anderzijds wilden zij zich ook niet vastleggen op een aantal eieren gebaseerd op slechts twee stallen, omdat [gedaagden] niet wilde dat [eiseres] de eieren uit de derde stal aan derden zou kunnen verkopen. [eiseres] heeft vanaf het begin van de overeengekomen periode alle eieren uit de eerste twee stallen aan [gedaagden] geleverd. Hoewel er nog steeds geen vergunning was voor de derde stal, bevonden zich in de derde stal op dat moment wel kippen, die ook eieren produceerden. Na het tekenen van het inkoopcontract van 18 november 2014 heeft [gedaagde 3] [naam 1] gebeld. Toen is besproken dat men ook de eieren uit de derde stal wilde hebben. Hiermee is – zo stelt [eiseres] – een mondelinge koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de verkoop en levering van de eieren uit de derde stal. Omdat het voor [eiseres] niet duidelijk was aan wie de eieren uit de derde stal gefactureerd moesten worden, heeft [eiseres] op 16 december 2014 per e-mail verzocht aan te geven op welke naam de facturen moesten worden gesteld. Daarop heeft [gedaagde 3] telefonisch aangegeven dat de facturen aan [gedaagde 1] moesten worden gestuurd. Op 13 januari 2015 heeft de echtgenote van [gedaagde 3] [eiseres] per e-mail verzocht niet langer aan [gedaagde 1] te factureren, maar alle eieren te factureren aan [gedaagde 2] .
4.4.
[eiseres] Stelt zich op het standpunt dat de de door haar gestelde mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen met [gedaagde 3] in privé, omdat hij de persoon was die telefonisch heeft gezegd de eieren uit de derde stal ook te willen kopen. Toen [gedaagde 3] later (telefonisch) heeft aangegeven dat de eieren uit de derde stal aan [gedaagde 1] gefactureerd moesten worden, heeft volgens [eiseres] daarmee een contractsoverneming door [gedaagde 1] plaatsgevonden. Met de e-mail van 13 januari 2015 van de echtgenote van [gedaagde 3] is het contract ten slotte overgenomen door [gedaagde 2] . [eiseres] vordert daarom primair nakoming van de mondelinge overeenkomst door [gedaagde 3] in privé, subsidiair door [gedaagde 1] en meer subsidiair door [gedaagde 2] .
4.5.
[gedaagden] betwist dat er een aparte mondelinge koopovereenkomst is gesloten met betrekking tot de eieren uit de derde stal. Er is tijdens de onderhandelingen met betrekking tot het inkoopcontract nooit gesproken over de derde stal en de vergunning daarvoor. Er is slechts één schriftelijke overeenkomst gesloten met betrekking tot alle eieren van alle stallen van [eiseres] : het inkoopcontract. [gedaagden] betwist dat [gedaagde 3] (in privé noch in zijn hoedanigheid van bestuurder) daarnaast nog een mondelinge overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot de eieren uit de derde stal. Ook stelt zij het e-mailbericht van 16 december 2014 nooit te hebben ontvangen en betwist zij dat [gedaagde 3] (of iemand anders namens [gedaagden] ) heeft aangegeven dat er facturen gestuurd dienden te worden aan [gedaagde 1] . Dit kan volgens haar ook niet kloppen, omdat binnen de onderneming enkel [gedaagde 2] de vennootschap is die eieren inkoopt. Het e-mailbericht van 13 januari 2015 heeft volgens [gedaagden] betrekking op de levering van eieren uit hoofde van het (schriftelijke) inkoopcontract.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende heeft onderbouwd dat er een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de eieren uit de derde stal.
[eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou moeten blijken dat [eiseres] met [gedaagde 3] in privé een mondelinge koopovereenkomst heeft gesloten. De enkele – betwiste – stelling dat [gedaagde 3] met [naam 1] heeft gebeld op enig moment na het tekenen van de koopovereenkomst van 18 november 2014 is daartoe onvoldoende. Het had allereerst op de weg van [eiseres] gelegen om haar stelling nader te concretiseren door (ten minste bij benadering) een datum en tijdstip van het telefoongesprek te benoemen. Hierbij komt dat, zelfs als zou komen vast te staan dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden en dat tijdens dit telefoongesprek gesproken is over de eieren uit de derde stal, daarmee nog niet vast staat dat er op dat moment ook een overeenkomst (in de zin van aanbod en aanvaarding) tot stand is gekomen met betrekking tot de eieren uit de derde stal. Immers valt niet in te zien waarom, nu het inkoopcontract reeds betrekking heeft op
alleeieren uit
allestallen, hieronder desondanks niet de eieren uit de derde stal begrepen zijn en het nodig of wenselijk was nog een aparte overeenkomst met betrekking tot de eieren uit de derde stal te sluiten. [eiseres] heeft immers zelf aangevoerd dat de mogelijkheid dat de derde stal ook eieren zou opleveren, juist de reden was dat het inkoopcontract op deze wijze is geredigeerd, zodat ook de eieren uit de derde stal daar onder zouden kunnen vallen. In het licht van deze omstandigheden had het op de weg van [eiseres] gelegen om concreet aan te geven waarom zij er vanuit ging (en mocht gaan) dat er – ondanks het bestaande inkoopcontract dat zag op alle eieren uit alle stallen – tijdens het telefonisch gesprek expliciet een nieuwe (mondelinge) overeenkomst is gesloten met betrekking tot de eieren uit de derde stal.
4.7.
De rechtbank acht nog van belang dat [eiseres] ook niet heeft onderbouwd waarom zij ervan uit mocht gaan dat [gedaagde 3] de eieren uit de derde stal in privé zou hebben gekocht, terwijl niet in geschil is dat [eiseres] al eerder zaken had gedaan met [gedaagden] en [gedaagde 3] daarbij steeds als bestuurder van [gedaagden] had opgetreden. Voorts is de e-mail waarbij [eiseres] vraagt
"welke factuurnaam moet worden van de 28 pallets"(productie 5 bij dagvaarding) – welke [gedaagden] betwist te hebben ontvangen – onvoldoende concreet om op basis daarvan te kunnen concluderen dat partijen bedoeld hebben een mondelinge overeenkomst te sluiten of dat [eiseres] dit zo mocht begrijpen. De e-mail waarbij de echtgenote van [gedaagde 3] aangeeft
"alle eieren facturen aan [gedaagde 2] richten, niet meer aan [gedaagde 1] "(productie 8 bij dagvaarding) kan ten slotte evengoed passen bij de stelling van [gedaagden] dat [eiseres] zonder aanleiding gedeeltelijk aan [gedaagde 1] factureerde en dat [gedaagden] dit met deze e-mail wilde rechtzetten, nu binnen de onderneming alleen [gedaagde 2] eieren inkocht.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] haar stelling onvoldoende onderbouwd en wordt niet aan bewijslevering toegekomen. De conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat er een mondelinge overeenkomst met betrekking tot de eieren uit de derde stal tot stand is gekomen. Nu niet is komen vast te staan dat er in het telefonisch gesprek – met [gedaagde 3] in privé of anderszins – een overeenkomst tot stand is gekomen, kan ook niet worden geoordeeld dat de overeenkomst daarna middels de e-mail van 16 december 2014 is overgenomen door [gedaagde 1] en vervolgens middels de e-mail van 13 januari 2015 is overgenomen door [gedaagde 2] . Derhalve zullen de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
De meest subsidiaire vordering
4.9.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat, mocht niet vast komen te staan dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst, [gedaagden] op grond van onrechtvaardigde verrijking dient te worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan
[eiseres] voor de geleverde eieren die [gedaagden] , aanvullend op de eieren die zijn geleverd uit hoofde van het inkoopcontract, heeft verkregen en niet heeft betaald.
4.9.1.
[eiseres] stelt dat zij in de periode december 2014 – januari 2015 uit hoofde van het inkoopcontract van 18 november 2014 de volgende aantallen eieren heeft geleverd en gefactureerd aan [gedaagde 2] :
Week
Aantal geleverde eieren
51
2.127.600
52
2.149.200
1
2.181.600
2
2.084.400
2a
2.127.600
totaal
10.594.800
[gedaagden] erkent dat [gedaagde 2] in deze periode 10.594.800 eieren van [eiseres] heeft afgenomen (onder nummer 3.2. van de akte uitlating eiswijziging zijdens [gedaagden] ). Deze eieren zijn, na de veroordeling daartoe in het kort gedingvonnis van 10 april 2015, door [gedaagde 2] betaald.
4.9.2.
[eiseres] stelt dat zij daarnaast in deze periode nog de volgende aantallen eieren heeft geleverd en gefactureerd aan [gedaagde 1] :
Week
Aantal geleverde eieren
50
302.4
51
302.4
52
302.4
1
302.4
2
302.4
2a
302.4
totaal
1.512.000
[gedaagden] betwist dat [eiseres] naast de reeds betaalde eieren nog wekelijks ongeveer 1.512.000 eieren extra heeft geleverd.
4.10.
De rechtbank overweegt dat eerst beoordeeld dient te worden of de extra eieren daadwerkelijk zijn geleverd, zoals [eiseres] stelt. Hoewel [gedaagden] betwist dat zij méér eieren geleverd heeft gekregen dan zij reeds (via het kort gedingvonnis) heeft betaald, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling echter verklaard dat zij niet weet of er méér eieren zijn geleverd dan reeds betaald. Volgens [gedaagden] komen er bij haar wekelijks zoveel eieren van verschillende producenten binnen dat dit niet merkbaar is. In haar akte uitlating eiswijziging stelt [gedaagden] eveneens dat "een vrachtwagen méér of minder per week" voor haar niet zichtbaar is, gelet op de vele vrachten met eieren die zij ontvangt.
Daarbij komt dat [eiseres] stelt dat zij in deze periode van ongeveer vijf weken in totaal (10.594.800 plus 1.512.000 =) 12.106.800 eieren heeft geleverd. Dit komt neer op een gemiddelde van (12.106.800 / 35 =) 345.908,57 eieren per dag. Dit stemt overeen met de eigen stelling van [gedaagden] dat zij in de desbetreffende periode ongeveer 350.000 eieren per dag ontving van [eiseres] (onder nummer 30 van de conclusie van antwoord). Hoewel [gedaagden] dus stelt dat zij niet weet of zij extra eieren heeft ontvangen, volgt uit haar eigen stelling dat zij in de betreffende periode méér eieren heeft ontvangen dan zij (na de kort gedingprocedure) heeft betaald. Het aantal extra eieren dat [eiseres] gefactureerd heeft, valt binnen het totaal aantal eieren dat [gedaagden] erkent te hebben ontvangen (345.908,57 versus 350.000). Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] de stelling van [eiseres] onvoldoende heeft betwist, zodat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat er in de betreffende periode door [eiseres] 1.512.000 extra eieren zijn geleverd, die onbetaald zijn gebleven. De stelling dat de facturen en/of vrachtbrieven onjuist dan wel vals zijn, kan daarmee onbesproken blijven.
4.11.
Voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet er ingevolge artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake zijn van een verrijking aan de zijde van [gedaagden] ten koste van [eiseres] , zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is. De rechtbank is van oordeel dat het inkoopcontract aan toewijzing van de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking in de weg staat. Immers had [gedaagden] volledige exclusiviteit bedongen en vloeit uit het inkoopcontract de verbintenis voor [eiseres] voort om gedurende de overeengekomen periode alle eieren uit haar stallen te leveren aan [gedaagde 2] . Ook de eieren uit de derde stal in de betreffende periode vallen hieronder. Met het leveren van de eieren uit de derde stal heeft [eiseres] dus voldaan aan haar verplichting uit het inkoopcontract, zodat niet gezegd kan worden dat de extra eieren zonder redelijke grond geleverd zijn.
4.12.
De door [eiseres] aangevoerde grondslag van ongerechtvaardigde verrijking kan dus niet leiden tot toewijzing van de vordering. Nu echter niet in geschil is dat partijen expliciet de bedoeling hadden dat alle eieren uit alle stallen – tegen betaling – aan [gedaagde 2] geleverd zouden worden en daarnaast is komen vast te staan dat [eiseres] in de betreffende periode 1.512.000 heeft geleverd die onbetaald zijn gebleven, ziet de rechtbank aanleiding om, met aanvulling van de rechtsgronden zoals bedoeld in artikel 25 Rv, de vordering van [eiseres] toe te wijzen op de grondslag van nakoming van het inkoopcontract.
4.13.
Nu het inkoopcontract is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde 2] , zal de rechtbank [gedaagde 2] veroordelen tot nakoming van het inkoopcontract in die zin dat zij de onbetaald gebleven facturen zal dienen te betalen. De vorderingen jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 1] zullen worden afgewezen, nu zij geen partij zijn bij het inkoopcontract.
De facturen
4.14.
[eiseres] vordert betaling van de volgende facturen:
factuur nr. 2014GI50 d.d. 12 december 2014,
factuur nr. 2014GI51 d.d. 17 december 2014,
factuur nr. 2014GI52 d.d. 24 december 2014,
factuur nr. 2015GI01 d.d. 2 januari 2015,
factuur nr. 2015GI02 d.d. 9 januari 2015,
factuur nr. 2015GI02 d.d. 12 januari 2015.
4.15.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat de facturen 2, 4, 5 en 6 waarvan [eiseres] betaling vordert, ook onderwerp van geschil waren in de kort gedingprocedure en dat deze, na veroordeling daartoe, reeds door [gedaagde 2] zijn voldaan. Dit blijkt volgens haar uit het feit dat de facturen dezelfde datum en (gedeeltelijk) dezelfde inkoopnummers vermelden. De rechtbank volgt [gedaagden] hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
4.16.
[gedaagden] heeft de facturen die onderwerp van geschil waren in de kort gedingprocedure en die door [gedaagde 2] reeds zijn voldaan, in het geding gebracht (productie 20 bij conclusie van antwoord). De rechtbank stelt het volgende vast. Op de hierboven genoemde factuur 2 van 17 december 2014 staat inkoopnummer IK148163 vermeld. Ditzelfde inkoopnummer staat ook – tweemaal – vermeld op de factuur van 17 december 2014 uit de kort gedingprocedure. Echter stemmen de bij deze inkoopnummers horende leveringsdata en aantallen eieren niet overeen. Hetzelfde geldt voor de facturen 4, 5 en 6; hoewel daarop (gedeeltelijk) dezelfde inkoopnummers voorkomen als op de kort gedingfacturen van dezelfde datum, verschillen de daarbij vermelde leveringsdata en de aantallen eieren.
Uit de in kort geding overgelegde facturen leidt de rechtbank voorts af dat een inkoopnummer niet uniek was en voor meerdere leveringen werd gebruikt (op de kort gedingfactuur van 17 december 2014 staat bijvoorbeeld tweemaal het inkoopnummer IK148163 vermeld, éénmaal met betrekking tot 216.000 eieren en éénmaal met betrekking tot 10.800 eieren). Het enkele feit dat een factuurdatum en/of inkoopnummer zowel terugkomt op een factuur uit de kort gedingprocedure als op een factuur in de onderhavige procedure, is derhalve onvoldoende om te kunnen concluderen dat het om dezelfde leveringen gaat en dat de facturen in de onderhavige procedure reeds door [gedaagde 2] voldaan zijn.
De prijs
4.17.
[eiseres] vordert vergoeding van de door haar geleverde eieren uit de derde stal, tegen de NOP-prijs (de variabele marktprijs voor batterij- en verrijkte kooi-eieren) vermeerderd met een toeslag (vergoeding voor kolonie-eieren) per 100 eieren. [gedaagden] betwist dat de door [eiseres] geleverde eieren voldeden aan de vereisten om het predicaat kolonie-eieren te mogen voeren, zodat zij geen toeslag verschuldigd is. Zij heeft daartoe – onder meer – verwezen naar productie 13 bij de conclusie van antwoord. De rechtbank overweegt als volgt. Deze productie betreft een rapportage van de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (hierna: NCAE) van 14 januari 2015. In deze rapportage staat vermeld, voor zover van belang:
"Bedrijf: [eiseres][adres]
[vestigingsplaats 1]
(…)
Datum bezoek: 06-01-2015
(…)
Contactpersoon bedrijf: [naam 1](…)
Houderijsysteem stal 1: Verrijkte kooi
Houderijsysteem stal 2: Verrijkte kooi
Algemeen: Bij de vorige controle, uitgevoerd op 01-10-2014, waren stal 1 en 2 niet voorzien van een met strooisel bedekte ruimte voor de verrijkte kooi.Stal 1 en stal 2 zijn gecontroleerd en de scharrelmatjes waren aanwezig.Hierbij zijn de tekortkomingen van de vorige controle opgeheven." (…)
De rechtbank leidt hieruit af dat de NCAE [eiseres] op 6 januari 2015, derhalve in de periode dat de leveringen van de eieren uit de derde stal plaatsvonden, op locatie heeft getoetst en heeft gevonden dat het bedrijf – slechts – voldoet aan de vereisten voor het produceren van "verrijkte kooi-eieren", en niet (ook) aan de (strengere) vereisten voor kolonie-eieren. Hoewel [eiseres] stelt dat haar eieren wel voldeden aan de vereisten voor kolonie-eieren, heeft zij deze stelling niet nader onderbouwd, hetgeen gelet op het rapport van de NCAE wel op haar weg had gelegen. Nu niet is komen vast te staan dat [eiseres] aanspraak kan maken op de toeslag voor kolonie-eieren, zal de gevorderde toeslag bovenop de NOP-prijs worden afgewezen.
4.18.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiseres] als volgt worden toegewezen:
  • factuur 1: 3024 x NOP € 6,15 = € 18.597,60 + € 1.115,86 btw = € 19.713,46
  • factuur 2: 3024 x NOP € 6,15 = € 18.597,60 + € 1.115,86 btw = € 19.713,46
  • factuur 3: 3024 x NOP € 6,00 = € 18.144,00 + € 1.088,64 btw = € 19.232,64
  • factuur 4: 3024 x NOP € 5,91 = € 17.871,84 + € 1.072,31 btw = € 18.944,15
  • factuur 5: 3024 x NOP € 5,06 = € 15.301,44 + € 918,09 btw = € 16.219,53
  • factuur 6: 3024 x NOP € 5,27 = € 15.936,48 + € 956,19 btw = € 16.892,67
-----------------
totaal € 110.715,91
4.19.
Het bedrag van € 110.715,91 zal worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals gevorderd.
Kosten
4.20.
De door [eiseres] gevorderde kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand van € 1.949,47 zullen worden afgewezen, nu deze door [gedaagden] zijn betwist en [eiseres] niet heeft gesteld waaruit deze gevorderde kosten bestaan en haar vordering niet heeft onderbouwd.
4.21.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagden] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,50
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
4.267,50(2,5 punt × tarief € 1.707,00)
totaal € 8.343,00.
4.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 110.715,91 vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 dagen na de respectievelijke factuurdata tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 8.343,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart hetgeen onder 5.1., 5.2. en 5.3. staat tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JJ/FA