ECLI:NL:RBLIM:2020:5194

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8285340
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in een arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Transcarbo Kunststof Ramen B.V. en een werkneemster, hierna aangeduid als [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]. De werkneemster was sinds 1991 in dienst bij Transcarbo en had verschillende functies bekleed. De procedure begon met een verzoekschrift van Transcarbo, waarin ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd verzocht op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De werkneemster voerde verweer en stelde dat er sprake was van slechte arbeidsomstandigheden en pestgedrag op de werkvloer. De kantonrechter oordeelde dat er een langdurig arbeidsconflict was en dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen verhard was. Ondanks pogingen tot normalisering van de arbeidsverhouding, was er geen verbetering. De kantonrechter besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 september 2020 en Transcarbo te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. De werkneemster had ook om een billijke vergoeding gevraagd, maar deze werd afgewezen omdat er geen ernstig verwijtbaar handelen van Transcarbo was vastgesteld. De werkneemster werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8285340 AZ VERZ 20-8
Beschikking van de kantonrechter van 10 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
transcarbo kunststof ramen b.v.,
gevestigd in Heerlen ,
verzoekende partij,
verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. M. de Jong
tegen
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek],
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
verwerende partij,
verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. W.J.F. Geertsen.
Partijen zullen hierna verder Transcarbo en [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 23 januari 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • het op 6 maart 2020 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens inhoudend een voorwaardelijk tegenverzoek
  • de op 11 maart 2020 ter griffie ontvangen nadere producties van de zijde van Transcarbo
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 3 juni 2020 waar partijen hun respectieve standpunten nader hebben toegelicht, Transcarbo aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Transcarbo houdt zich bezig met de productie en montage van kunststof kozijnen.
2.2.
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is sinds 8 oktober 1991 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van Transcarbo , aanvankelijk full-time als productie-medewerkster. Toen [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] op enig moment kinderen kreeg wilde zij minder uren gaan werken en zij is toen te werk gesteld op de administratie en de receptie.
2.3.
Op enig moment (rond 2003) is de functie die [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] toen uitoefende komen te vervallen en is haar aangeboden om weer in de productie te komen werken, hetgeen zij ook is gaan doen. Vanwege een inmiddels veranderd productieproces was het moeilijk om [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de uren te laten werken die zij wenste te werken waardoor zij ongeveer 2,5 uur per week minder, verdeeld over twee dagen per week, is gaan werken.
In haar brief van 16 september 2003 heeft Transcarbo daarover het navolgende aan [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] geschreven:
“(…) Ik heb je in ons eerste gesprek gezegd dat je functie als telefonist is komen te vervallen. De telefoon is verdeeld over secretariaat en administratie en de door jou verrichte administratieve werkzaamheden zijn teruggegaan naar de verschillende afdelingen. Teneinde je toch bij Transcarbo aan het werk te kunnen houden hebben wij je een functie in de productie aangeboden, waar je voor je zwangerschappen ook hebt gewerkt. Je bent hiermee akkoord gegaan waarna nu nog het probleem van de werktijden resteert.
De werktijden in de productie zijn van 07.30 tot 15.45 uur. Je hebt gezegd dat het je niet mogelijk is om 07.30 uur te beginnen en dat je om 08.45 uur wilt beginnen. Hiermee zijn wij akkoord. Maar dan, wij vinden het niet verantwoord dat je na 15.45 uur alleen in de productie werkzaamheden verricht wanneer er geen andere medewerkers in de buurt zijn. Dit betekent dat er een oplossing gezocht moet worden voor de periode 15.45 uur tot 17.00 uur. Er zijn twee opties. Je gaat van een 15-urige werkweek terug naar een 12,5-urige werkweek. De financiële consequenties heb ik je al laten weten. Hierbij hebben wij nog aangeboden dit tot het einde van het Jaar zo te proberen. Wat inhoudt dat, wanneer je aan het einde van het jaar toch weer de 15 uur wil werken, we daar weer over kunnen
praten. Een andere optie is dat je de mankerende 2,5 uur op een andere dag komt werken. Of
dat je de 15 uur op een andere wijze over de dagen verdeelt.
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ik raad je toch sterk aan hierover op positieve wijze na te denken omdat Transcarbo in de huidige economische situatie geen andere mogelijkheden overblijven je voor Transcarbo te behouden.
Volgens de als bijlage 6 bij verzoekschrift gevoegde brief van Transcarbo werkte [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] vanaf 20 september 2003 12,5 uur per week, verdeeld over maandag en dinsdag. Volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] werd kort daarna echter alsnog een nieuwe receptioniste aangenomen.
2.4.
Vanaf 2015 is [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , naast haar werk in de productie, ook 3 uur per week op de woensdagen, voor Transcarbo gaan werken, zulks naar aanleiding van haar verzoek om meer uren te mogen werken.
2.5.
Op 5 februari 2018 heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts adviseerde op 27 februari 2018 als volgt (bijlage 7 bij verzoekschrift):

Geachte mevrouw [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ,
Uw eerste verzuimdag is 05-02-2018*.Op basis van ons gesprek op 27 februari 2018 adviseer ik u en uw werkgever:
Heden middag sprak ik met mevrouw [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Hoewel belanghebbende klachten ervaart, zijn
deze een recht reeks gevolg van de arbeidsomstandigheden en de arbeidsverhoudingen. De medische problematiek waarmee belanghebbende is uitgevallen is inmiddels voorbij. Gelet bestaande werkgerelateerde problematiek verwees ik belanghebbende terug naar werkgever ten einde deze desnoods met steun van derden, bijvoorbeeld een jurist of mediator onderling op te lossen. Aangezien partijen aan zet zijn onderneem ik voorlopig geen overige actie tenzij op nadrukkelijk verzoek van U.
2.6.
[naam office manager] , office manager bij Transcarbo (verder te noemen: [naam office manager] ), heeft daarop op
8 maart 2018 aan [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een e-mail verzonden (bijlage 8 bij verzoekschrift) met de volgende inhoud:

[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hallo,
Zoals afgesproken stuur ik je bijgaand het arboverslag.
Tevens heb ik je gevraagd, omdat de medische problematiek waarmee je was uitgevallen voorbij is, in actie te komen. Dat wil zeggen dat je ofwel maandag weer komt werken ofwel dat we een reactie krijgen over hoe nu verder van jou of van de vakbond.”
2.7.
Een dag later, op 9 maart 2018, heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een e-mail van ongeveer vijf pagina’s (bijlage 9 bij verzoekschrift) aan [naam office manager] en aan de directeur van Transcarbo , [naam directeur] , waarin zij - kort gezegd - haar ongenoegen over meerdere werk gerelateerde aspecten kenbaar heeft gemaakt.
2.8.
Twee dagen daarna, op 11 maart 2018, heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] daar nog het volgende bericht (bijlage 10 bij verzoekschrift) aan [naam office manager] op laten volgen:

[naam office manager] ,
Heb je van [naam directeur] a1 iets vernomen? ivm mijn reactie op jouw brief. Ik heb [naam directeur] een mail gestuurd. Ik lig alweer de hele nacht wakker, nog geen oog dicht gedaan.
Ik weet niet zo goed wat jij bedoeld met de laatste mail. Ik ben iig zeer zeker niet in staat om maandag te komen werken. Helaas laat mijn gezondheid dat niet toe.Ik wil heel graag werken. En nu dan wel, in een fatsoenlijke, gezonde werksfeer waar ieder mens recht op heeft. Ik heb hulp moeten inschakelen.
Ik ben ziek, geestelijk kapot gemaakt!
Als jij er vanuit zou gaan dat ik weer beter ben? bij deze moet ik mij dan helaas weer ziek melden.
2.9.
Transcarbo heeft de dag daarop bij e-mail (bijlage 11 bij verzoekschrift) van 12 maart 2018 aan [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] laten weten haar arbeidsongeschiktheid te zullen melden bij de arbodienst en haar te laten oproepen door de bedrijfsarts. Laatstgenoemde adviseerde op 28 maart 2018 als volgt (bijlage 12 bij verzoekschrift):

Op basis van ons gesprek op 28 maart 2018 adviseer ik u en uw werkgever:
Mevrouw [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzuimt vanwege een langer bestaand arbeidsconflict. Ik adviseer om op korte termijn mediation in te schakelen ten einde bestaande impasse te doorbreken. Het oplossen van de onderliggende problematiek is m.i. een voorwaarde om te kunnen hervatten. Aangezien werkgever aan zet is, onderneem ik voorlopig geen overige actie tenzij op nadrukkelijk verzoek van U. Tevens heb ik belanghebbende gewezen op haar recht op een deskundigenoordeel bij het UWV.
2.10.
Het daaropvolgende mediationtraject, waarbij een conceptvaststellingsovereenkomst door Transcarbo is aangeboden, heeft verder niet tot (relevante) resultaten geleid.
2.11.
Op 6 juli 2018 heeft de bedrijfsarts wederom geoordeeld dat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet arbeidsongeschikt was maar dat sprake was van verzuim vanwege een langdurend arbeidsconflict (bijlage 14 bij verzoekschrift).
2.12.
Omdat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het met dat oordeel niet eens was, hebben partijen afgesproken dat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een deskundigenoordeel bij het UWV zou aanvragen en dat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zou worden vrijgesteld van werk met behoud van loon in afwachting van het deskundigenbericht.
2.13.
Bij brief van 2 augustus 2018 (bijlage 17 bij verzoekschrift) heeft het UWV te kennen gegeven dat de verzekeringsarts als volgt heeft geoordeeld:

Ik ben het eens met de arts. U verzuimt vanwege een langdurig bestaand conflict en mi niet meer vanwege ziekte of gebrek. Gelieve om bestaande problematiek onderling op te lossen.
Naar aanleiding van dat bericht heeft Transcarbo [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bij e-mail van 15 augustus 2018 (bijlage 18 bij verzoekschrift) verzocht het werk weer te hervatten.
2.14.
Daarop heeft Transcarbo op 15 augustus 2018 [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] per e-mail verzocht het werk weer te hervatten vanaf de eerstvolgende maandag, waarop [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , bij monde van haar gemachtigde, per e-mail te kennen heeft gegeven aan dat verzoek gehoor te zullen geven. Wel gaf [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aan dat zij zichzelf nog steeds ziek acht. In dat bericht vroeg [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tevens aan Transcarbo of laatstgenoemde opnieuw mediation wil opstarten omdat dat volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] essentieel was om tot een duurzame prettige werkhervatting te kunnen komen.
Transcarbo heeft daarop bij e-mail van maandag 20 augustus 2018 te kennen gegeven, gezien de eerdere ervaring, geen heil meer te zien in een vervolg van mediation.
Daarop heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] weer op 23 augustus 2018 gereageerd, waarbij zij onder meer nogmaals verzocht om (toch) een mediationtraject te starten en waarin zijn te kennen gaf dat in haar optiek sprake is van pesterijen op de werkvloer en een ongelijke behandeling.
In haar reactie van 4 september 2018 heeft Transcarbo haar standpunt gehandhaafd dat mediation in ieder geval niet meer door haar zal worden gefinancierd. Ten aanzien van de kantinewerkzaamheden, die in de periode van ziekte van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] door een uitzendkracht werden verricht, gaf Transcarbo aan dat ze met die uitzendkracht in gesprek was om diens werkzaamheden te beëindigen, zodat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] dat werk op de woensdag weer kan gaan doen.
2.15.
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft Transcarbo bij exploot van 12 december 2018 in kort geding in rechte betrokken en gevorderd om weer te worden toegelaten tot de kantinewerkzaamheden op de woensdagen tussen 11:00 uur en 14:00 uur. Die kwestie is vervolgens door partijen buiten rechte geregeld, hetgeen erin resulteerde dat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de betreffende werkzaamheden vanaf 19 januari 2019 weer is gaan verrichten.
2.16.
In februari 2019 heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich verkiesbaar gesteld voor de ondernemingsraad van Tanscarbo , doch zij werd niet gekozen.
Bij e-mail van 21 juni 2019 aan een or-lid, [naam or-lid] , heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het navolgende geschreven:

Ik ben van mening dat de or verkiezing niet eerlijk is gegaan, volgens het regelement. Los ervan dat ik in de wandel gangen gehoord heb dat de leidinggevende en directie mij liever niet in de or hebben. Daar zou ik wel graag de reden van willen weten.
Ik ben door de voorzitter van de or uitgemaakt als kreng en bitch? Toen ik netjes ging vragen of ik het regelement mocht zien. Niet netjes toch!
Ik heb al vaker meldingen gedaan bij de or, maar heb daar nooit respons op gekregen.
Wat kan de or eigenlijk voor mij betekenen?
Genoemd or-lid [naam or-lid] heeft daarop bij e-mail van 9 juli 2019 gereageerd en - kort gezegd - te betwisten dat de or- verkiezing oneerlijk was verlopen, dat de voorzitter van de or betwist de betreffende woorden (kreng en bitch) in de mond te hebben genomen richt [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en dat er wel degelijk in het verleden gereageerd is op zaken die [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] had aangedragen.
2.17.
Op 16 december 2019 heeft de voorzitter van de or, de heer [naam voorzitter or] , in een e-mail aan Transcarbo (kennelijk daartoe verzocht door Transcarbo ) verklaard over hoe een en ander ten tijde van na de verkiezing is verlopen. Daarin verklaart [naam voorzitter or] onder meer als volgt:
“(…) Zij liet duidelijk blijken het niet eens te zijn met de uitslag.
Daaropvolgend is zij nogmaals bij mij gekomen om zich te beroepen op de regels die er zijn om de verkiezingen te houden, waarop ik haar verteld heb dat zij zich op google kan oriënteren naar de regelgeving, dit omdat ik het steeds meer het gevoel kreeg dat zij zich achtergesteld of te kort gedaan voelde door de ondernemingsraad.
Hierna heeft zij mij meermaals benaderd op een mijn inziens incorrecte manier, nog net niet agressief.
Zij heeft hierna een mail naar [naam or-lid] gestuurd waar wij als ondernemingsraad eerlijk op hebben geantwoord.
Echter bij navraag wat ze vond van ons antwoord, het zijn in het bijzijn van [naam or-lid] en naderhand ook bij [naam] zich nogal agressief geuit en werden er zaken in het rond geslingerd die totaal niets met haar vraagstelling en ons antwoord van doen hadden.
Na deze uitingen begon zij zich in steeds agressievere manier naar mij te uiten en mij zelfs luid schreeuwend voor vieze vuile leugenaar neer te zetten in het bijzijn van meerdere collega’s en kwam daarbij zelfs dreigend op mij af gestormd, terwijl ik aan mijn bureau zat. De aanleiding zou zijn dat ik goedemorgen zei?!
Zij heeft zich tot drie keer toe, op zulk gelijke wijze naar mij persoonlijk geuit.
Dit heb ik ook telkens als zij mij op deze manier had benaderd, gemeld bij haar leidinggevende [naam leidinggevende] en de directeur [naam directeur] . (…)
2.18.
Op 12 maart 2019 heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] per e-mail aan haar direct leidinggevende [naam leidinggevende] melding gemaakt van een ongepaste uitlating van een collega:

Naderhand zei hij ik kom straks wel even kijken, waarop ik zei dat hij het staal niet recht kon maken, en hij zei daarop dat als ik misschien lang genoeg over het staal zou wrijven het staal stijf zou worden? Collega’s vonden dit ook sexuele intimidatie!
Ik ben ondertussen héél wat gewend, maar wil jou dit wel even melden.
Op 27 maart 2019 heeft naar aanleiding daarvan een gesprek plaatsgevonden tussen [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , de betreffende collega en leidinggevende [naam leidinggevende] , van welk gesprek een bevestiging is verzonden op 1 april 2019. Volgens die gespreksbevestiging heeft de betreffende collega zijn welgemeende excuses aangeboden en gezegd dat hij in het vervolg beter op zijn woordkeuze zal letten. De brief sluit als volgt af:

Wij vinden het heel vervelend dat je dit is overkomen en hopen dat soortgelijke situaties zich niet meer voor zullen doen. Mocht dit ooit wel het geval zijn dan gaan we er van uit dat je ons dit zo snel mogelijk zult laten weten.
Op 4 april 2019 heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] als volgt gereageerd op de gespreksbevestiging:

Bedankt voor je reactie, deze ziet er anders uit dan hoe het gesprek is gegaan. Ik weet voldoende.
Een dag later heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] nog het volgende geschreven:

Bij nader inzien merk ik in jouw mail op (zij bijlage) dat er wordt gesproken over een nare opmerking. De melding die ik heb gedaan gaat ook over sexuele intimidatie! Dit staat niet vermeld in jouw mail.
2.19.
Bij brief van 12 april 2019 schreef [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het navolgende aan directeur [naam directeur] :

(…)
Ik wil graag vanaf 1 juli 2019 of eerder, weer de volledige uren op de maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag werken. En op de woensdag zoals nu al het geval is de 3 uren kantine werkzaamheden.
Bijgaand treft u de melding aan van de seksuele intimidatie van leidinggevende (…), die ik op 12 maart 2019 gemakt heb bij hoofd productie [naam hoofd productie] . (…)
Begin mei 2019 heeft Transcarbo het verzoek om uren-uitbreiding afgewezen, enerzijds omdat er binnen de afdeling geen ruimte voor was en anderzijds vanwege de moeizame arbeidsrelatie in het voorafgaande jaar.
2.20.
Op 3 mei 2019 heeft de gemachtigde van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aan Transcarbo het navolgende geschreven:

(…)
Zoals eerder besproken twijfelt cliënte aan de juistheid van de hoogte van haar loon en de juistheid van de salarisschaalindeling. In verband met de verjaringstermijn van 5 jaar dient u deze brief te beschouwen als een stuitingshandeling al bedoeld in art. 3:317 BW. (…)
2.21.
Per 1 mei 2019 is een nieuwe bedrijfsleider, de heer [naam bedrijfsleider] , bij Transcarbo gaan werken. Deze heeft meerdere gesprekken gevoerd met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Van die gesprekken heeft [naam bedrijfsleider] een verslag opgesteld (bijlage 37 bij verzoekschrift). Daaruit worden de navolgende passages aangehaald:

Week 30 [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bij mij op kantoor geweest , om een en ander te bespreken. De gehele historie van Transcarbo heeft zij mij uitgelegd. Het ging heel lang terug in de tijd en ik was verbaasd dat dit nog alles bij haar speelde. Heb haar dan ook het dringende advies gegeven om het verleden het verleden te laten. En afgesproken dit nu als een nieuwe start te zien. Tevens afgesproken om zaken direct te bespreken en niet meer te laten liggen. [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] was tevreden met deze afspraken en zij" letterlijk" heb hier een goed gevoel bij.
Week 34 gesprek met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , [naam directeur] , [naam voorzitter or] , [naam leidinggevende] , [naam bedrijfsleider]
Het gesprek kenmerkte zich als zeer negatieve , veel zaken uit het verleden werden naar voren gehaald en de strekking was dat het bedrijf hier alles fout heeft gedaan. Ook de Mediator was volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet eerlijk geweest. Tevens gaf zij aan dat er een afspraak in het verleden is gemaakt om maandelijks de situatie te evalueren.
Mijn reactie naar [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] : Nieuwe afspraak gemaakt en afgesproken niet zolang met zaken rond te lopen en deze eerder te bespreken, nogmaals benadrukt dat we hadden afgesproken enkel naar de toekomst te kijken en het verleden het verleden te laten. Reactie [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] dit gaat niet daar er teveel is gebeurd in het verleden. Mijn reactie: duidelijk benadrukt dat dit enkel gaat als we het verleden het verleden laten. Verder met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] afgesproken dat wij nu maandelijks gaan samenzitten "afspraak " in de Agenda geplaatst"
Week 35 26-08-2019 14:15 t/m 14:45 Eerste gesprek met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [naam leidinggevende] en mij. Weer kwamen er dingen uit het verre verleden op de tafel. Mijn reactie : verwijzing naar eerder gemaakte afspraken. Verder aangegeven dat wij bij het volgende gesprek de" vertrouwenspersoon " erbij willen. Reden was dat er steeds weer dingen ontkend werden door [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en zij beschuldigingen maakte richting [naam leidinggevende] , en haar beleving van de gespreken heel anders worden waargenomen door [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] "alles in de negatieve zin "terwijl ik er met beste intenties inga.
Week 39 volgende gesprek met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] [naam leidinggevende] vertrouwenspersoon en mij Zelfde als voorgaande gesprek , zeer negatieve insteek op alle fronten van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Uitspraken zoals : Ik wordt niet in de gesprekken betrokken Ik voel me niet serieus genomen Het lijkt wel of jullie mij extra willen pesten. Mijn reactie : [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] wij zitten hier met de beste intenties en willen uit deze situatie komen Maar kunnen dit enkel bereiken als jij ook positieve in de wedstrijd staat.
Hierna is [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] nog een keer bij mij op kantoor geweest, waar zij mij van het een en ander beschuldigde en verweet.
1. Ik was niet op de hoogte van de vertrouwenspersoon " wist enkel de voornaam "Volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] moest ik ook de achternaam weten.
2. Moest volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] veel harder optreden richting Hoofd productie
Mijn reactie : [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gezegd dat ik het aanbod om steeds tot haar beschikking te staan intrek en in de toekomst enkel nog met getuigen een gesprek met haar wil hebben. " letterlijk gezegd jij verdraaid alles " Verder geen contact momenten meer met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gehad.
2.22.
Bij brief van 7 juni 2019 aan Transcarbo heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] nogmaals verzocht om urenuitbreiding en te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de door Transcarbo gegeven redenen om haar vorige verzoek daartoe af te wijzen. Ook dit verzoek is, om dezelfde redenen, door Transcarbo afgewezen.
2.23.
Op 16 september 2019 heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts adviseerde op 21 oktober 2019 als volgt:

Uw werknemer heeft beperkingen door een medische aandoening veroorzaakt door werk en
persoonsgebonden facturen. Ze heeft adequate behandelingen. Er zijn in het verleden pogingen gedaan om de knelpunten op het werk op te lossen, maar voor uw werknemer is volgens haar niets veranderend. Daarom raad ik aan om de knelpunten structureel op te lossen. Indien de knelpunten niet opgelost kunnen worden, verwacht ik geen duurzame terugkeer in eigen werk. Dus de terugkeer in eigen werk onder dezelfde omstandigheden is ziekmakend. U kunt zelf en samen met een mediator het probleem oplossen.
2.24.
Vervolgens heeft mevrouw [naam HR-adviseur] , die sinds 1 september 2019 was gestart als HR-adviseur, met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gesproken. E-mail wisseling tussen beide is als productie 42 bij verzoekschrift in het geding gebracht. Op 7 november 2019 heeft [naam HR-adviseur] [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] uitgenodigd voor een gesprek een week later op kantoor, waarop [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] telefonisch contact met haar opnam. [naam HR-adviseur] heeft in een e-mail (bijlage 43 bij verzoekschrift) aan [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bevestigd hoe dat telefoongesprek in haar optiek was verlopen en dat zij het daarom niet zag zitten om een verder gesprek bij [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] thuis te laten plaatsvinden, zoals [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] had verzocht. Uit laatstgenoemd e-mail bericht wordt de navolgende passage aangehaald:
“ Beste [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ,
(…) Ik had je op 7 november jl. uitgenodigd voor een gesprek op donderdag 14 november a.s. Daarop nam je telefonisch contact met mij op en gaf je aan te willen weten waar het gesprek over zou gaan en welke mogelijkheden er waren. Ik heb gezegd graag persoonlijk met je te willen spreken en dat niet via de e-mail of de telefoon te willen doen.
Vervolgens raakte je nogal overstuur. Je zei geen vertrouwen meer te hebben in Transcarbo .
Transcarbo zou van jou af willen en haar afspraken niet nakomen. Transcarbo moest nu maar door het stof voor al het leed dat jou was aangedaan en zou flink moeten betalen.
Ook wilde je excuses van Transcarbo . Verder gaf je aan niet bij het gesprek aanwezig te kunnen zijn. Enerzijds omdat het te zwaar was om naar kantoor te komen en anderzijds omdat op dit tijdsstip jouw man niet aanwezig kon zijn. Later in het gesprek gaf je aan het gesprek helemaal niet te willen doen. Op enig moment nam jouw man het telefoongesprek over en ook hij reageerde geëmotioneerd. Hij dreigde zelfs om langs te komen om het gezicht van [naam leidinggevende] te verbouwen. Het gesprek nam daarmee een zeer onprettige wending.
Ik heb aangegeven dat ik niet wilde dat hij dergelijke dreigementen uitte. Hierna heb ik in overleg het gesprek beëindigd, omdat dit door de oplopende emoties nergens toe zou gaan leiden.
Vervolgens heb ik nog een e-mail van jou ontvangen waarin je aangeeft te willen weten welke mogelijkheden er zijn voordat het gesprek plaatsvindt. Tevens geef je aan het gesprek bij jou thuis te willen laten plaatsvinden. Dat laatste zie ik niet zitten gelet op het verloop van het gesprek van afgelopen donderdag en de wending die het gesprek nam toen jouw man de telefoon overnam. Meer dan duidelijk is dat er bij jullie veel woede zit richting Transcarbo . Gelet op eerdere uitlatingen die er ook zijn gedaan door zowel jou als door jouw man, vraag ik me dan ook echt af of dit in de toekomst nog tot een werkbare situatie kan leiden. Er lijkt geen enkel vertrouwen bij jullie meer te zijn in Transcarbo . Wellicht dat het beter is om te kijken of Transcarbo en jij in goed overleg uit elkaar kunnen gaan. Als je hiervoor openstaat, dan zal ik dat intern bespreken en met een voorstel komen.”
2.25.
Vervolgens hebben partijen onderhandeld over een manier om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, doch dat is niet gelukt.
2.26.
Op 26 november 2019 heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] nog een e-mail gezonden aan [naam HR-adviseur] (bijlage 46 bij verzoekschrift), waarin zij te kennen gaf dat zij - kort gezegd - het telefoongesprek van 7 november 2019 anders had ervaren dan [naam HR-adviseur] in haar e-mail had weergegeven (zij betwist bijvoorbeeld dat haar man [naam hoofd productie] had bedreigd) en waarin zij Transcarbo diverse verwijten maakt.

3.Het verzoek

3.1.
Transcarbo verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:671b BW juncto art. 7:669 lid 3 sub g BW (verstoorde arbeidsverhouding). Transcarbo heeft zich bereid verklaard om in dat geval de transitievergoeding te betalen.
3.2.
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar heeft Transcarbo niets gedaan met het advies van bedrijfsarts Lombardi van 25 april 2017 (bijlage 1 bij verweerschrift) om zorg te dragen voor adequate arbeidsomstandigheden, voldoende ondersteuning, een veilige werkomgeving en fatsoenlijke communicatie onderling. Er is sprake van slechte arbeidsomstandigheden en slechte communicatie. Bovendien wordt zij structureel genegeerd door haar leidinggevenden en is er sprake van pestgedrag op de werkvloer.
3.3.
Al vanaf 1998 bestaat de mondelinge afspraak dat als de kinderen van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ouder zijn, [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] weer meer dagen zou gaan werken, aldus [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Dit heeft zij ook meermaals met haar leidinggevende [naam hoofd productie] besproken, echter zonder dat zulks tot het door haar gewenste resultaat heeft geleid. Daardoor heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het gevoel gekregen dat zij door Transcarbo niet serieus wordt genomen.
Het onder 2.18 omschreven incident beschouwt [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] als seksuele intimidatie en volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] komen dit soort incidenten structureel voor op de werkvloer.
De afwijzing van het verzoek om meer uren te mogen werken is in strijd met art. 2 lid 4-6 van de Wet flexibel werken, aldus [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Er heeft geen overleg plaatsgevonden over het verzoek.
3.4.
Van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] geen sprake. Voor het geval geoordeeld wordt dat zulks wel het geval is, verzoekt zij om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toewijzing van de transitievergoeding en additioneel een billijke vergoeding omdat de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van Transcarbo .

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld zij dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het opzegverbod wegens ziekte, zodat dat opzegverbod het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingevolge het bepaalde in art. 7:671b lid 6 niet in de weg staat.
4.2.
Zowel de bedrijfsarts als de deskundige van het UWV hebben reeds medio 2018 geconstateerd dat in hun optiek op dat moment sprake was van een langdurig arbeidsconflict. Gelet op de hierboven aangehaalde correspondentie tussen partijen daarna en de overige zich in het dossier bevindende stukken alsmede op het verhandelde ter zitting, dient geconcludeerd te worden dat daar tot op heden geen verbetering in is gekomen en dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen sindsdien eigenlijk alleen maar is verhard. Pogingen om tot een normalisering van de arbeidsverhouding te komen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Dat er, zoals [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] onder punt 32 van haar verweer stelt, vanaf 2017 (slechts) sprake is van ‘enige frictie’ tussen partijen, lijkt - gelet op de verwijten over en weer - tegen beter weten in te worden aangevoerd.
Er is thans sprake van een impasse, waarbij de standpunten van partijen dermate ver van elkaar verwijderd zijn geraakt dat naar het oordeel van de kantonrechter de kans op een vruchtbare samenwerking in de toekomst nihil is. Gelet daarop zal de kantonrechter het verzoek van Transcarbo de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 sub g BW).
4.3.
Transcarbo heeft zich bereid verklaard de transitievergoeding te betalen. Zij zal daartoe worden veroordeeld.
4.4.
Vervolgens dient dan nog te worden beoordeeld of aan [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een ten laste van Transcarbo komende billijke vergoeding dient te worden toegewezen ex art. 7:671b lid 8 sub c BW. Een dergelijke vergoeding kan op grond van dat artikellid in beeld komen indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.5.
Dat er in 1998 - in de periode dat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] kinderen kreeg en minder uren wilde gaan werken - is afgesproken dat zij weer ‘meer dagen’ zou gaan werken ‘als de kinderen ouder waren’, is - wat daar ook verder van zij - op zichzelf al een uiterst vage afspraak (Hoeveel dagen/uren meer? Vanaf wanneer precies? Welk werk precies?). Indien destijds een dergelijke afspraak al is gemaakt, kan die niet anders worden opgevat als een toezegging om op enig moment in de toekomst mogelijkheden te onderzoeken om [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] weer meer uren te laten werken. Een harde (afdwingbare) toezegging om [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] vanaf het moment dat zij dat wenste weer het aantal uren te laten werken dat zij wenste (en in welke functie) kan daar in redelijkheid niet in worden gelezen, en Transcarbo heeft voldoende aannemelijk gemaakt waarom het niet mogelijk was om in dit opzicht zonder meer aan de wensen van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tegemoet te komen (dit had te maken met veranderde productiemethoden en het vervallen van een functie). Gelet op de naar aard en inhoud onweersproken brief van 16 september 2003 (zoals aangehaald onder 2.3.) heeft Transcarbo toch in ieder geval getracht samen met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot een voor beide partijen werkbare oplossing te komen. Van enig verwijtbaar handelen van Transcarbo is in dat kader dan ook niet gebleken, integendeel. Dat Transcarbo ook het verzoek van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] van 12 april 2019 (welk verzoek er in wezen op neerkwam om weer nagenoeg full-time te mogen werken) niet heeft gehonoreerd op de gronden zoals vermeld onder 2.19., kan evenmin als verwijtbaar - laat staan
ernstigverwijtbaar - handelen van Transcarbo worden aangemerkt.
4.6.
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] merkt onder punt 5 van het verweerschrift op dat in 2004 een leidinggevende tegen haar heeft gezegd dat hij verliefd op haar was, doch bezwaarlijk kan worden ingezien hoe dat gegeven (van zestien jaar geleden) in relatie staat tot de huidige arbeidsverhouding. Volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft dit geleid tot vervelende situaties op de werkvloer, doch die stelling is verder niet nader toegelicht. Dat laatste geldt evenzeer voor haar stelling dat de betreffende leidinggevende, alsook alle andere leidinggevenden, haar daarna volledig negeerden: die stelling vindt geen steun in het dossier. Van ernstig verwijtbaar handelen ter zake door Transcarbo in relatie met de huidige arbeidsrelatie is dan ook niet gebleken (voor zover [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] dat al heeft willen betogen).
4.7.
Voorts valt niet in te zien waarom Transcarbo een verwijt (laat staan een ernstig verwijt) valt te maken over de wijze waarop zij is omgegaan met de melding van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aangaande de opmerking van een van haar collega’s in maart 2019, welk zij als seksuele intimidatie heeft ervaren. Onder punt 21 van het verweerschrift stelt zij dat zulke incidenten c.q. opmerkingen structureel op de werkvloer voorkomen (zonder dit nader te onderbouwen en zonder toe te lichten hoe dat in relatie staat tot de huidige arbeidsverhouding tussen haar en Transcarbo ) en dat zij wenst dat Transcarbo daartegen optreedt (maar dat Transcarbo dat volgens [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] nalaat, zo leest de kantonrechter dit). Onweersproken staat echter vast dat Transcarbo ter zake van dit incident wel degelijk heeft opgetreden, en wel op de wijze zoals omschreven onder 2.18. Dat Transcarbo dit incident heeft ‘afgedaan’ als een nare opmerking (van die collega), zoals [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] onder punt 21 van het verweerschrift stelt, is dan ook onjuist.
4.8.
Als bijlage 10 bij het verweerschrift heeft [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een Whatsapp bericht overgelegd betreffende de or-verkiezing in 2019 bij Transcarbo en waarin met ‘ [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ’ [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bedoeld wordt waarin die collega het navolgende schrijft:

Ga je wat vertellen in vertrouwen; hoop dat [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de Or kan komen maar zie daar weinig heil in mijn stel zal ze zeker krijgen maar ze zijn er niet blij mee zowel directie, en chef binnendienst hou dit voor jezelf”. Bovenaan die productie staat overigens met pen geschreven ‘graag anoniem maken’, en de naam van de afzender van het bericht is weliswaar met zwarte stift doorkruist doch is desondanks nog steeds vrij eenvoudig leesbaar, maar dit terzijde.
Dat dit bericht, zoals [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] onder punt 20 van het verweerschrift stelt, bewijst dat de verkiezing niet volgens het regelement is verlopen, kan op geen enkele wijze worden gevolgd.
4.9.
En ook de overige verwijten van [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] jegens Transcarbo , te weten dat sprake is van slechte arbeidsomstandigheden, dat zij structureel wordt genegeerd en wordt gepest, worden verder niet concreet onderbouwd en toegelicht. Met name ten aanzien van het verwijt van negeren, merkt de kantonrechter op dat het dossier toch echt in een andere richting wijst. Uit de hierboven aangehaalde correspondentie blijkt immers zonder meer dat Transcarbo wel degelijk keer op keer het gesprek met [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is aangegaan en heeft gereageerd op diens verzoeken en meldingen. Dat die reactie niet steeds de door [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gewenste reactie was, staat daar los van.
Wat daar ook verder van zij, op grond van bovenstaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat de verstoorde arbeidsverhouding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Transcarbo . Een billijke vergoeding komt daarom niet in beeld.
4.10.
Gelet op het bepaalde in art. 7:671b lid 8 onder a BW ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 september 2020.
4.11.
[verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Transcarbo tot de datum van dit vonnis begroot op € 844,00, bestaande uit € 720,00 aan salaris gemachtigde en € 124,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 september 2020;
5.2.
veroordeelt Transcarbo om aan [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de wettelijke transitievergoeding te betalen;
5.3.
veroordeelt [verwerende partij, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Transcarbo tot de datum van dit vonnis begroot op € 844,00;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK