ECLI:NL:RBLIM:2020:5230

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3499
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het verhuren van onzelfstandige woonruimten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het verhuren van vier onzelfstandige woonruimten in een bestaande woning in Sittard. Eiser, die tegenover de woning woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, dat de vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning had verleend, ondanks dat de activiteit in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder niet kon afwijken van het bestemmingsplan, omdat de woning niet was aangeduid voor kamerverhuur en het verhuren van vier kamers niet als een huishouden kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het afwijken van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/3499

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E.G. van Heukelom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.H.C. van Meerten).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 2](hierna: de vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de door de vergunninghouder gevraagde omgevingsvergunning voor het verhuren van vier onzelfstandige woonruimten in de bestaande eengezinswoning aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: de woning) geweigerd.
Bij besluit van 6 december 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de vergunninghouder deels gegrond verklaard en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn ingediend op 30 december 2019.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De vergunninghouder heeft een reactie toegezonden aan de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder is verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. In de onderhavige zaak gaat het om de omgevingsvergunning die verweerder aan de vergunninghouder heeft verleend om in afwijking van het geldende bestemmingsplan vier onzelfstandige woonruimten in de woning te kunnen gaan verhuren.
2. Eiser woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . Dat is schuin tegenover de woning.
Feiten en procesverloop
3. De vergunninghouder heeft op 28 april 2019 een aanvraag voor bovengenoemde omgevingsvergunning ingediend.
4. Partijen zijn het erover eens dat deze aanvraag getoetst dient te worden aan het bestemmingsplan Sittard-Zuid (hierna: het bestemmingsplan). Volgens het bestemmingsplan rust op de grond waarop de woning is gelegen de enkelbestemming “Wonen”. Op grond van artikel 19.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor wonen, dan wel, op grond van artikel 19.1, aanhef en onder d, van de planregels voor kamerverhuur, maar dat laatste uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kamerverhuur”.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Hierbij heeft verweerder zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de gevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de grond waarop de woning is gelegen niet is aangeduid met “kamerverhuur”. Dit betekent dat sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De gevraagde vergunning kan daarom alleen worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder vindt echter dat het ingediende project niet past in een goede ruimtelijke ordening ter plaatse.
6. De vergunninghouder heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij het bestreden besluit de gevraagde vergunning alsnog verleend. Verweerder heeft zich hierbij – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat bij nader inzien geen sprake is van kamerverhuur. Het project is echter toch in strijd met het bestemmingsplan, en wel met de bestemming “wonen”. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft de gevraagde vergunning alsnog verleend.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank bespreekt de aangevoerde gronden hierna inhoudelijk.
Inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank toetst het bestreden besluit aan de Wabo, het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) en het bestemmingsplan. De relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Is de gevraagde activiteit in strijd met het bestemmingplan?
9. De vergunninghouder betoogt dat de gevraagde activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het verhuren van vier kamers is volgens hem namelijk niet te kwalificeren als “kamerverhuur”. Hiertoe verwijst hij naar de Beleidsregel kamerverhuur Sittard-Geleen (hierna: de beleidsregel) en de artikelen 1.75 en 1.83 van de planregels.
9.1.
De rechtbank is het met vergunninghouder eens dat het verhuren van vier kamers volgens de beleidsregels niet als kamerverhuur wordt aangemerkt. Daarvan is volgens de beleidsregels namelijk pas sprake bij de verhuur van vijf of meer kamers. Desondanks heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit onderkend dat geen sprake is van kamerverhuur, maar dat wel sprake is een andere strijdigheid.
9.2.
Verweerder heeft terecht gesteld dat de woning ligt op een perceel waarom de bestemming “wonen” rust. Met “wonen” wordt volgens de definitiebepalingen van het bestemmingsplan bedoeld: wonen in een woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden (artikel 1.129 van de planregels). Met “huishouden” wordt bedoeld: de bewoning van een woning een persoon, door meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, met uitzondering van kamerverhuur (artikel 1.75 van de planregels). Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wordt het samenwonen van een groep studenten in overwegende mate bepaald door de wens gedurende de studietijd over huisvesting te beschikken en is daarmee geen sprake van een samenlevingsverband (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:967). Om die reden is evenmin sprake van een “huishouden” en is het verhuren van vier kamer in strijd met de bestemming “wonen” die op de gronden rust waarop de woning is gelegen.
9.3.
Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat vergunninghouder een omgevingsvergunning nodig heeft voor de voorgenomen verhuur.
Heeft verweerder de verkeerde afwijking van het bestemmingsplan getoetst?
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft vermeld dat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 19.4.1.C van het bestemmingsplan. Dit gaat immers over een verbod op kamerverhuur, terwijl de afwijking bestaat uit strijdigheid met het bepaalde in artikel 19.1, onder a van het bestemmingsplan, inhoudende dat het perceel bestemd is voor het vestigen van woningen voor één huishouden.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Het is op zichzelf bezien juist dat verweerder verwijst naar een verkeerd artikel. Uit de verdere inhoud en motivering van het bestreden besluit blijkt echter zonder meer dat verweerder heeft gekeken naar de strijdigheid van het aangevraagde plan met de bestemming “wonen”. Verweerder heeft vervolgens die strijdigheid getoetst en niet (meer) de strijdigheid inzake kamerverhuur.
Is het juiste toetsingskader gehanteerd?
11. Eiser betoogt dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Hij heeft zich namelijk ten onrechte op het standpunt gesteld dat de beleidsregel aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. De beleidsregel is namelijk niet van toepassing, omdat in de toelichting daarop staat vermeld dat alle vormen van kamerverhuur met minder dan vijf verhuurbare kamers niet onder de beleidsregel vallen. Hier gaat het om vier kamers. Verweerder had dus moeten toetsen of het verhuren van vier onzelfstandige woonruimten al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
11.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift erop gewezen dat in het bestreden besluit ten aanzien van het van toepassing zijn van de beleidsregel op pagina 4 het woordje “niet” is weggevallen.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt. Zij overweegt hiertoe dat de onzorgvuldige formulering op pagina 4 van het besluit – net als de hierboven vermelde verwijzing naar een verkeerd artikel - geen schoonheidsprijs verdiend. Ook ten aanzien van dit punt blijkt echter uit het besteden besluit duidelijk dat verweerder de beleidsregel niet van toepassing acht. Hij heeft hier overigens ook inhoudelijk niet aan getoetst. Verweerder heeft vervolgens ook gedaan wat hij volgens eiser moet doen, namelijk toetsen aan het criterium of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Is het afwijken van het bestemmingsplan wel of niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
12. Eiser betoogt dat verweerder zijn standpunt dat het verhuren van vier onzelfstandige woonruimten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening onvoldoende heeft onderbouwd. In dit verband wijst hij op de parkeerproblematiek in de straat.
12.1.
De rechtbank overweegt dat, indien sprake is van strijd met het bestemmingsplan, op grond van artikel 2.12, aanhef en onder a, van de Wabo slechts een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend, indien dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het is mogelijk om van het bestemmingsplan af te wijken als het bestemmingsplan daarvoor regels biedt (de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid), maar ook als dit niet het geval is (de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid).
12.2.
De beslissing om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan is een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan heeft daarbij beoordelingsruimte: de vrijheid om binnen de wettelijke kaders voor deze situatie een eigen belangenafweging te maken. Vanwege deze beoordelingsvrijheid mag de rechtbank het besluit slechts terughoudend toetsen. Dat betekent dat gekeken moet worden of verweerder kan laten zien dat er een goede belangenweging is gemaakt. Of de rechtbank zelf ook tot die belangenweging zou komen, is daarbij niet doorslaggevend; de rechtbank moet de vrijheid van het bestuursorgaan respecteren en mag alleen ingrijpen als de keuze onredelijk is.
12.3.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen regels biedt om af te wijken van het bestemmingsplan. Binnenplans afwijken is dus niet mogelijk. Verweerder heeft buitenplans, op grond van artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Bor, afgeweken van het bestemmingsplan. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in zijn standpunt dat het buitenlands afwijken niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe overweegt zij als volgt.
12.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder geconcludeerd dat het plan
welin strijd was met een goede ruimtelijke ordening. In het bestreden besluit acht verweerder het project
nietin strijd hiermee. De feiten en omstandigheden van het project zijn echter volledig gelijk gebleven. Het enige verschil is dat er nu sprake is van een andere juridische afwijking van het bestemmingsplan dan voorheen. De rechtbank acht deze ommezwaai zonder nadere motivering onbegrijpelijk. De rechtbank betrekt hierbij tevens dat verweerder in het primaire besluit expliciet heeft overwogen dat de belangen van de directe buren onevenredig worden geschaad en dat het plan onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woonmilieu of deze zou kunnen doen ontstaan. In het bestreden besluit overweegt verweerder echter precies het tegenovergestelde, namelijk dat de belangen van de directe buren niet onevenredig worden geschaad en dat het plan geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woonmilieu of deze zou kunnen doen ontstaat. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen (nader) te motiveren waarom hij het afwijken van het bestemmingsplan toch niet in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. Door dit na te laten heeft verweerder in strijd gehandeld met het motiveringsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt aldus.
12.5.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd nog toegelicht dat volgens verweerder sprake is van veranderde omstandigheden tussen het primaire en het bestreden besluit, omdat de commissie voor bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft geadviseerd het bezwaar van de vergunninghouder deels gegrond te verklaren. De rechtbank acht deze toelichting onvoldoende. Uit het advies van de commissie blijkt dat de commissie slechts heeft overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een omgevingsvergunning is vereist en, zo ja, waarom de activiteit – het verhuren van vier kamers – niet passend is binnen de bestemming wonen. De commissie heeft zich echter niet uitgelaten over de motivering die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat afwijken van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bovendien ontslaat een advies van de commissie verweerder niet van zijn verplichting een besluit deugdelijk te motiveren. Zoals gezegd is de rechtbank van oordeel dat dit hier niet is gebeurd.
Conclusie
13. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 12.3, 12.4 en 12.5 heeft overwogen, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
14. De rechtbank ziet vanwege de aard van het geconstateerde gebrek geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.W.J. Reuvers, griffier op 17 juli 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan […].
Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen
regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke
onderbouwing bevat […].
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2⁰, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de
bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen […]
Bestemmingsplan Sittard-Zuid
Artikel 1.75 Huishouden
De bewoning van een woning door:
  • een persoon;
  • meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.
Artikel 1.83 Kamerverhuur
de bedrijfsmatige verhuur van minimaal vijf onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw niet bestemd voor recreatieve bewoning.
Artikel 1.129 Wonen
wonen in een woning, zijnde een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 19 Wonen
19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
[…]
kamerverhuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kamerverhuur” […].
19.4
Specifieke gebruiksregels
19.4.1
Strijdig gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 29 wordt tevens verstaan:
het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf, anders dan toegestaan krachtens de regels van dit bestemmingsplan.
het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
kamerverhuur, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “kamerverhuur”.