ECLI:NL:RBLIM:2020:5363

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2566
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mantelzorgwaardering door gemeente Maastricht na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 juli 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor mantelzorgwaardering door de gemeente Maastricht. De aanvraag voor het jaar 2018 was ingediend op 8 april 2019, wat na de uiterste datum van 1 maart 2019 was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag te laat was ingediend en dat de gemeente terecht de aanvraag had afgewezen. Eiseres, die onder behandeling was van een levensbedreigende ziekte, had aangevoerd dat persoonlijke omstandigheden de vertraging bij het indienen van de aanvraag hadden veroorzaakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden geen reden waren om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. Eiseres had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar was met een andere zaak waarin een aanvraag wel was gehonoreerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/2566
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen
(thans: de erven van)
[naam], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: W. Ottenheim).
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een mantelzorgcompliment voor de mantelzorger [naam mantelzorger] voor het jaar 2019 toegekend en voor het jaar 2018 afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is [naam mantelzorger] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Op 8 april 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor mantelzorgwaardering voor het jaar 2018 en 2019. Deze aanvragen zijn op 10 april 2019 door verweerder ontvangen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor 2019 ten bedrage van
€ 200,- toegekend. De aanvraag voor het jaar 2018 heeft verweerder afgewezen omdat deze te laat is ingediend. Tegen dat besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Gemachtigde van eiseres heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat door persoonlijke omstandigheden vertraging is ontstaan bij het indienen van de aanvraag voor het jaar 2018. Eiseres was en is onder behandeling van een levensbedreigende ziekte (waarvoor chemo en bestraling noodzakelijk is). De ziekte is eind 2018 gediagnosticeerd. Eiseres wordt verzorgd door haar dochter. Doordat de moeder van de echtgenoot van de dochter van eiseres een schriftelijke bevestiging ontving van toekenning van een mantelzorgcomplimentje voor zijn moeder werd eiseres gewezen op het bestaan van een mantelzorgcomplimentje. Uit telefonisch overleg met de afdeling WMO is onder meer gebleken dat de aanvraag eveneens na 1 maart 2019 is ingediend. Volgens eiseres is sprake van onbillijkheid en onrechtvaardigheid.
5. Ter zitting is gebleken dat eiseres op 7 maart 2020 is overleden. De rechtbank neemt aan dat de mantelzorger [naam mantelzorger] , tevens de echtgenote van de gemachtigde van eiseres, het enige kind van eiseres is en daarmee erfgenaam. De rechtbank heeft in dat verband kennis genomen van de mededeling van de gemachtigde dat desgewenst een verklaring van erfrecht kan worden overgelegd. Gelet op de aard van het geschil acht de rechtbank nog steeds een proces-belang aanwezig.
6. De rechtbank overweegt verder als volgt.
7. In artikel 36, vierde lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeente Maastricht (het Besluit) is bepaald dat de aanvraag voor een mantelzorgwaardering jaarlijks kan worden ingediend tot uiterlijk 1 maart van het daaropvolgende jaar
8. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres over het jaar 2018 bij verweerder is ingediend op 8 april 2019 en door verweerder ontvangen op 10 april 2019. Daarmee staat vast dat de aanvraag niet uiterlijk 1 maart 2019 is ingediend.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat eiseres niet eerder op de hoogte was van de mantelzorgwaardering en in de betreffende periode een medisch behandeling heeft moeten ondergaan, geen reden is om de te laat ingediende aanvraag te pardonneren. Verweerder verwijst daarbij naar het Besluit, waarbij nadrukkelijk is aangegeven voor welke datum de aanvraag ingediend moet worden. De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk.
10. De rechtbank vat de beroepsgrond van eiseres, dat in een ander geval de aanvraag ook te laat werd ingediend maar desondanks werd gehonoreerd, op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
11. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder gemotiveerd heeft aangegeven dat geen sprake was van een gelijke situatie. In de situatie waar eiseres op doelt was sprake van een op 7 maart 2019 ingediende en niet door de zaakwaarnemer ondertekende aanvraag. Op basis van de verkregen informatie heeft verweerder het dossier bestudeerd. Uit dat dossieronderzoek bleek dat deze aanvraag was gedagtekend op 27 februari 2019 en ontvangen op 7 maart 2019, derhalve te laat. Uit verder onderzoek is gebleken dat ieder jaar rond 1 maart een grote hoeveelheid aanvragen worden ingediend die allemaal met een datum van ontvangst worden voorzien. Door deze hoeveelheid aanvragen was niet meer te achterhalen op welke datum de betreffende aanvraag was ontvangen. Omdat de aanvraag door de aanvrager op 27 februari 2019 was gedagtekend en van gemeentewege niet meer was te achterhalen op welke datum de aanvraag was ingediend, heeft verweerder het voordeel van de twijfel toegepast. Dit heeft ertoe geleid dat op deze aanvraag positief is beslist. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake was van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel.

12.Het beroep is ongegrond.

13.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J.M van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.