ECLI:NL:RBLIM:2020:5374

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
C/03/257296 / HA ZA 18-575
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake de afwikkeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met beoordeling van deskundigenrapporten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, betreft het een eindvonnis in een procedure over de afwikkeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw. De rechtbank heeft op 22 juli 2020 uitspraak gedaan na een eerdere procedure die onder andere een deskundigenonderzoek omvatte. De deskundige heeft de marktwaarde van de woning, die onderwerp van geschil was, getaxeerd op € 175.000. De man stemde in met deze waarde, terwijl de vrouw deze te hoog vond, verwijzend naar een rapport van Monumentenwacht. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren om de deskundige niet te volgen en ging voorbij aan het bezwaar van de vrouw. Het aandeel van de vrouw in de woning werd vastgesteld op € 87.500.

Daarnaast werd in eerdere vonnissen al geoordeeld over andere geschilpunten, waaronder de verdeling van activa en passiva van de eenmanszaak van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw aan de man verschillende bedragen moet betalen, waaronder € 29.750 wegens overbedeling bij de verdeling van de woning en € 8.325,50 op basis van afspraken over de activa van de eenmanszaak. De man moet op zijn beurt ook bedragen aan de vrouw betalen, zoals € 6.252 en € 38.808 wegens overbedeling bij de verdeling van aandelen en stamrechtaanspraken.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissingen direct uitgevoerd kunnen worden, ook al is er mogelijk nog hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/257296 / HA ZA 18-575
Vonnis van 22 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen te [adres] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , woonplaats gekozen hebbende op het kantoor van de hierna vermelde advocaat,
gedaagde,
advocaat mr. N.M.F. Statnik te [adres] .
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 december 2019,
  • het deskundigenbericht,
  • de conclusie na deskundigenbericht van de man
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 4 september 2019 en 24 december 2019. Nog geoordeeld moet worden over de waarde waartegen het aandeel van de vrouw in de woning aan het adres [adres] in de verdeling wordt betrokken. Ten behoeve daarvan is bij het vorige vonnis een deskundigenonderzoek gelast. Op basis van het door hem verrichte onderzoek heeft de deskundige de marktwaarde van de woning getaxeerd op € 175.000.
2.2.
De man stemt in met de door de deskundige getaxeerde waarde. De vrouw stelt dat deze waarde te hoog is. Volgens haar heeft de deskundige de slechte staat van de woning onvoldoende laten meewegen. Zij verwijst daartoe naar een rapport van Monumentenwacht. De deskundige heeft blijkens zijn bericht kennis genomen van dit rapport en geen aanleiding gezien zijn taxatie - waarbij rekening is gehouden met de slechte staat van de woning - aan te passen. Bij gebreke van concrete aanwijzingen die op het tegendeel wijzen, dient de rechtbank uit te gaan van de deskundigheid van de benoemde deskundige. Zijn mededeling dat met de slechte staat van de woning rekening is gehouden en het feit dat de staat van de woning blijkens het rapport ook is afgezet tegen de onderhoudstoestand van de referentieobjecten, is voor de rechtbank voldoende reden om het door de deskundige gegeven oordeel overtuigend te achten. Derhalve wordt aan het bezwaar van de vrouw voorbij gegaan en zal haar aandeel in de woning voor (€ 175.000 : 2 =) € 87.500 in de verdeling worden betrokken.
2.3.
In het tussenvonnis van 4 september 2019 is geoordeeld dat het aandeel van de vrouw in de woning voor € 28.000 is gefinancierd met privévermogen, zodat de vrouw een vergoedingsrecht van die omvang op de gemeenschap heeft. Dit betekent dat de toedeling van het aandeel in de woning aan de vrouw leidt tot een overbedelingsvordering van de man van ([€ 87.500 - € 28.000] : 2 =) € 29.750.
2.4.
Op de andere geschilpunten is al beslist in de vonnissen van 4 september en
24 december 2019. Kort gezegd gaat het daarbij om het volgende.
Partijen hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de activa van en de draagplicht voor de passiva verbonden aan de eenmanszaak van de man. Op grond daarvan dient de vrouw aan de man € 8.325,50 te betalen
Ook zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de aandelen in [bedrijf] en de daarin ondergebrachte stamrechtafspraak evenals over de draagplicht voor de rekening-courantschuld aan [bedrijf] De verdeling van de aandelen en de stamrechtaanspraak leiden tot vorderingen van de vrouw op de man van (€ 12.504 : 2 =)
€ 6.252 respectievelijk (€ 77.616 : 2 =) € 38.808. De afspraak over het door de man als eigen schuld dragen van de rekening-courantschuld leidt tot een vordering van de man op de vrouw van (€ 37.721,23 : 2 =) € 18.861 (afgerond).
Op grond van de door de man betaalde kosten die voor rekening van de vrouw komen, heeft de man een vordering op de vrouw van (€ 7.308 + € 1.515 + € 364 + € 92,80 + € 2.334,06 + € 592 =) € 12.206 (afgerond).
Een en ander zal hierna in het dictum worden verwerkt, net als de vaststelling dat een deel van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap al voorgaand aan deze procedure was verdeeld.
2.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Zoals reeds in het tussenvonnis van 4 september 2019 is overwogen, houdt dat ook in dat ieder van partijen aan de griffier de helft van de voorgeschoten kosten voor de deskundige moet betalen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt vast dat de navolgende onderdelen van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap reeds zijn verdeeld:
- de (opbrengst van de) echtelijke woning,
- de inboedel,
- de lijfgoederen,
3.2.
stelt de verdeling van voormelde gemeenschap voor het overige en de draagplicht voor de hierna te vermelde schulden vast als volgt:
3.2.1.
het aandeel van de vrouw in de woning met verdere opstallen, tuin en ondergrond gelegen te [adres] - kadastraal bekend als [gemeente] [kadasternummer] , groot [perceel] - wordt toegedeeld aan de vrouw,
3.2.2.
de activa die worden aangewend voor de eenmanszaak van de man worden toegedeeld aan de man en de man draagt de ten behoeve van de eenmanszaak aangegane passiva als eigen schuld, onder vrijwaring van de vrouw,
3.2.3.
de aandelen in [bedrijf] en de stamrechtaanspraak op [bedrijf] worden toegedeeld aan de man en de man draagt de rekening-courantschuld van partijen aan [bedrijf] als eigen schuld, onder vrijwaring van de vrouw,
3.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen:
- € 29.750 wegens overbedeling bij de verdeling van het aandeel van de woning te [adres] ,
- € 8.325,50 op grond van de afspraak tussen partijen over de verdeling van de activa van de eenmanszaak van de man en de draagplicht voor de passiva van die eenmanszaak,
- € 18.861 op grond van de afspraak tussen partijen over de draagplicht voor de rekening-courantschuld aan [bedrijf] ,
- € 12.206 op grond van door de man betaalde kosten die voor rekening van de vrouw komen,
3.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen:
- € 6.252 wegens overbedeling bij de verdeling van de aandelen in [bedrijf] ,
- € 38.808 wegens overbedeling bij de verdeling van de stamrechtaanspraak op [bedrijf]
3.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
veroordeelt partijen op de voet van artikel 244 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om ieder aan de griffier € 250 te betalen.
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2.1. tot en met 3.2.3., 3.3, 3.4 en 3.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
22 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: BdB