ECLI:NL:RBLIM:2020:5376

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
C/03/278546 / HA ZA 20-286
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig betalen van griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van der Marel, had een dagvaarding ingediend, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht tijdig te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van 28 dagen na de eerste uitroeping op 10 juni 2020 was voldaan. Ondanks een aanmaning van de griffier op 13 juli 2020, waarin eiser werd gewezen op het uitblijven van de betaling, heeft eiser geen bewijs overgelegd dat het griffierecht tijdig was voldaan. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die het ontslag van instantie onbillijk zouden maken. Daarom heeft de rechtbank eiser in de proceskosten veroordeeld en gedaagde ontslagen van instantie. De kosten aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 937,00, inclusief griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/278546 / HA ZA 20-286
Vonnis van 22 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de stelbrief van mr. Kruitwagen d.d. 9 juni 2020 met het verzoek om eerste aanhouding voor indiening van de conclusie van antwoord
  • de brief van de griffier van 13 juli 2020
  • het namens [eiser] op 22 juli 2020 ingediende bezwaar.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Alvorens de rechtbank een zaak in behandeling kan nemen, dient vast te staan of door eisende partij – conform het bepaalde in artikel 3 eerste lid Wet griffierechten burgerlijke zaken – het verschuldigde griffierecht is voldaan.
2.2.
Door [eiser] is het op 20 mei 2020 betekende exploot van dagvaarding aangebracht op de rolzitting van de rechtbank van 10 juni 2020. [eiser] is griffierecht verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting (in casu
10 juni 2020) en dient ingevolge artikel 3 derde lid Wet griffierechten burgerlijke zaken ervoor te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel daar ter griffie is gestort.
2.3.
De griffier heeft geconstateerd dat [eiser] het griffierecht niet tijdig heeft voldaan (binnen een termijn van 28 dagen).
2.4.
Bij schrijven van de griffier van 13 juli 2020 is [eiser] gewezen op het feit dat het griffierecht (nog) niet was voldaan en dat vonnis zal worden gewezen (ontslag van instantie wegens te laat betalen van het griffierecht; art. 127a Rv).
In datzelfde schrijven is de gelegenheid geboden om – indien het griffierecht wel tijdig zou zijn voldaan – binnen één week voor de geplande vonnisdatum het betalingsbewijs te faxen naar de roladministratie Burgerlijk recht/handel, locatie Maastricht.
2.5.
Op dit schrijven is door [eiser] op 22 juli 2020 gereageerd. [eiser] stelt dat na ontvangst van de aanmaning het griffierecht tijdig is voldaan.
Hiervan is door hem echter geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij het verschuldigde bedrag heeft gestort. Uit navraag door de griffier bij het LDCR is gebleken dat het griffierecht op 22 juli 2020 nog immer niet was voldaan.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die van dien aard zijn dat het verbinden van gevolgen aan het uitblijven van (tijdige) betaling van het griffierecht een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
Nu het griffierecht niet is voldaan, leidt dit tot ontslag van instantie, met veroordeling van [eiser] in de kosten.
2.7.
De kosten van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 937,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
0,00(0,0 punt × tarief € 695,00)
Totaal € 937,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat [gedaagde] van de instantie,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 937,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS