In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van der Marel, had een dagvaarding ingediend, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht tijdig te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van 28 dagen na de eerste uitroeping op 10 juni 2020 was voldaan. Ondanks een aanmaning van de griffier op 13 juli 2020, waarin eiser werd gewezen op het uitblijven van de betaling, heeft eiser geen bewijs overgelegd dat het griffierecht tijdig was voldaan. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die het ontslag van instantie onbillijk zouden maken. Daarom heeft de rechtbank eiser in de proceskosten veroordeeld en gedaagde ontslagen van instantie. De kosten aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 937,00, inclusief griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten.