ECLI:NL:RBLIM:2020:5679

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB-20_1686
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bestuursdwang wegens ernstige vervuiling en brandgevaar in woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een last onder bestuursdwang had ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. De last hield in dat verzoekster haar woning voor 7 juli 2020 volledig diende op te schonen, omdat deze ernstig vervuild was en er brandgevaar bestond. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vaststelling van de beweerdelijke overtredingen onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 24 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, omdat de begunstigingstermijn voor de opgelegde last onder bestuursdwang verstrijkt, terwijl verweerder niet binnen die termijn op het bezwaar zou beslissen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vaststelling van de overtredingen niet voldoende was onderbouwd en dat er twijfels bestonden over de bevoegdheid van verweerder om handhavend op te treden. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/1686
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: T.J.H.P. Thielen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat zij het pand waarin zij woont voor 7 juli 2020 volledig dient op te schonen, waarbij onder andere afval en onbruikbare goederen, etensresten en stofnesten verwijderd dienen te worden, zodat het pand niet meer vervuild is en de (brand)veiligheid en gezondheid voor verzoekster en omwonenden niet in het geding is.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij wijzigingsbesluit van 15 juli 2020 heeft verweerder de inhoud van de last gewijzigd, zodat deze thans luidt: verzoekster dient drie weken na verzending van dit besluit het pand op te schonen als volgt:
  • verwijderen en verwijderd houden van bedorven en/of beschimmelde etenswaren en etensresten;
  • verwijderen en verwijderd houden van papieren die zijn bevuild met uitwerpselen van ongedierte (ratten en muizen), wadevolle papieren uitgezonderd;
  • maatregelen te nemen ter bestrijding van ratten en muizen;
  • de overtredingen van de artikelen 6.35, eerste lid, en 7.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 te beëindigen en beëindigd te houden door de vertrekken van de woning zo in te richten dat hulpverleningsdiensten vrije toegang hebben en zich in geval van nood vrijelijk kunnen bewegen en hulp kunnen verlenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2020. Verzoekster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Jussen en mr. K. Kamp.

Overwegingen

1. Het bezwaar en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening zien zowel op het primaire besluit van 30 juni 2020, als op het wijzigingsbesluit van 15 juli 2020.
2. Verweerder heeft mondeling en per e-mail toegezegd dat geen uitvoering zal worden gegeven aan het primaire besluit in afwachting van de onderhavige voorlopige voorziening. Ter zitting heeft verweerder ook toegezegd niet over te gaan tot uitvoering van bestuursdwang inzake de gewijzigde last, totdat op het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Door de aard van het besluit waarmee bedoeld is een einde te maken aan een overtreding, en de ommekomst van de (gewijzigde) begunstigingstermijn (te weten op 5 augustus 2020) is er sprake van de vereiste spoedeisendheid. Dat door verweerder is toegezegd met het toepassen van bestuursdwang te wachten tot de (beslissing op de) voorlopige voorziening, maakt dit niet anders.
3.1.
De voorzieningenrechter volgt ook niet verweerders stelling dat er geen spoedeisend belang meer zou zijn, omdat de gewijzigde (verlengde) begunstigingstermijn voldoende moet zijn om aan de gewijzigde (beperktere) last te voldoen. Het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening is immers gegeven doordat de begunstigingstermijn voor de opgelegde last onder bestuursdwang verstrijkt, terwijl verweerder niet binnen de begunstigingstermijn op het bezwaar zal beslissen. Het niet aannemen van een spoedeisend belang zou dan in de onderhavige zaak betekenen dat verzoekster geen adequate rechtsbescherming tegen verweerders besluitvorming toekomt.
3.2.
Ook verweerders stelling dat door uitvoering van de last geen onomkeerbare situatie ontstaat en dat verzoekster geen belang heeft bij het niet weggooien van bedorven etenswaren en bij het niet bestrijden van muizen en ratten, maakt niet dat geen sprake is van spoedeisend belang.
Beoordeling
4. Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu een spoedeisend belang kan worden aangenomen komt de rechter toe aan een verdere belangenafweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
4.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De gestelde overtredingen
5. Handhavend optreden is alleen aan de orde als er sprake is van overtreding van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster in strijd met artikel 1b, tweede lid, in samenhang met artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet een situatie in haar woning heeft doen ontstaan die leidt tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid. Verder is er volgens verweerder sprake van strijd met artikel 7.22 b tot en met d van het Bouwbesluit 2012 op grond waarvan het verboden is in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken waardoor:
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.
Daarnaast acht verweerder de artikelen 7.1 (brandgevaar), 7.11 (vluchtbelemmering) en 6.35 (bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten) van het Bouwbesluit 2012 overtreden.
Standpunt verzoekster
6. Verzoekster is van mening dat er geen sprake is van een dusdanig onveilige, brandgevaarlijke of ongezonde situatie, dat sprake is van strijd met de Woningwet of het Bouwbesluit 2012. Bovendien achtte verzoekster de oorspronkelijk last onvoldoende helder en concreet. Dat geldt ook voor de gewijzigde last, in ieder geval voor zover die ziet op het opheffen van de (gestelde) strijd met artikel 6.35 van het Bouwbesluit 2012. Daarnaast staat de last niet in verhouding tot het te bestrijden risico. Ook is verzoekster van mening dat verweerder de Algemene wet op binnentreden heeft geschonden en dat verweerder haar niet juist heeft behandeld en begeleid, terwijl door de coronacrisis de toegezegde hulp is stopgezet.
Beoordelingskader
7. De voorzieningenrechter dient allereerst (voorlopig) te beoordelen of verweerder, gelet op de, ten tijde van de besluitvorming op 30 juni 2020 en 15 juli 2020 bij hem aanwezige kennis en ter beschikking staande gegevens, ervan mocht uitgaan dat sprake was van de hiervoor genoemde overtredingen en of verweerder daarbij tot de conclusie kon komen dat er sprake was van een zodanig gevaarlijke situatie dat, met het oog op de gezondheid en veiligheid van personen, een last onder bestuursdwang was vereist om deze situatie te beëindigen.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het aan verweerder is om dit aan te tonen. Omdat het opleggen van een last onder bestuursdwang een ingrijpende maatregel is, dienen hierbij hoge eisen te worden gesteld aan de voorbereiding en de motivering van het besluit.
7.2.
De voorzieningenrechter zal bij haar beoordeling uitgaan van de navolgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
8. Bij brief van 19 februari 2020 heeft verweerder eiseres laten weten voornemens te zijn een last onder bestuursdwang op te leggen, omdat tijdens een controle op diezelfde dag is geconstateerd dat in het pand van verzoekster sprake is van ernstige vervuiling en brandgevaar.
8.1.
In het primaire besluit wordt verwezen naar bovengenoemd voornemen. Tevens wordt vermeld dat er op 29 juni 2020 een hercontrole heeft plaatsgevonden, waarbij (wederom) is geconstateerd dat de woning van verzoekster ernstig was vervuild, de situatie schadelijk was voor de gezondheid en dat essentiële ruimtes in huis (te weten de badkamer en keuken) beperkt bruikbaar waren. Ook nu is vermeld dat sprake is van ernstige vervuiling en brandgevaar.
8.2.
In het wijzigingsbesluit wordt verwezen naar het primaire besluit en worden geen andere (her)controles genoemd.
9. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat aan de opgelegde last(en) drie huisbezoeken ten grondslag zijn gelegd, namelijk op 3 december 2019, 19 februari 2020 en 29 juni 2020.
9.1.
Uit het dossier blijkt dat het huisbezoek op 3 december 2019 niet in de last(en), noch in het voornemen is genoemd, maar dat naar aanleiding hiervan wel een advies door de brandweer is opgesteld. Dit advies heeft verweerder aan de rechtbank toegezonden. Verder is gebleken dat aan het huisbezoek van 3 december 2019 een machtiging tot binnentreden ten grondslag heeft gelegen die is verleend om controle uit te oefenen (in het kader) van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Kerkrade 2018 (APV) ter zake van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het leven en de gezondheid van personen.
9.1.1.
Van het bezoek is geen (op ambtseed opgemaakt) verslag beschikbaar.
9.1.2.
In het advies van de brandweer met betrekking tot de brandveiligheid staat dat de beoordeling heeft plaatsgevonden op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. In dat advies is beschreven dat vanwege de door de bewoner opgeslagen brandbare goederen in de woning er een meer dan gemiddelde vuurbelasting zal optreden bij brand, waardoor bestrijding van een beginnende brand door bewoner of na alarmering door de brandweer problemen kunnen optreden. De brandweer adviseert ten zeerste, ondanks dat het voor bestaande bouw (nog) niet verplicht is, rookmelders in de vluchtwegen te installeren.
9.2.
Ter zitting is gebleken dat aan het huisbezoek van 19 februari 2020 geen machtiging tot binnentreden ten grondslag heeft gelegen. Dat huisbezoek is verricht door [naam 2] , medewerkster van de gemeente Kerkrade, werkzaam als procesregisseur bij het Veiligheidshuis Parkstad, en een door haar meegenomen bouwinspecteur. Van de zijde van verzoekster is uitdrukkelijk naar voren gebracht dat ze bij dat bezoek in paniek is geraakt en dat verzoekster de mensen die haar huis hebben betreden heeft gesommeerd te vertrekken, maar dat gebeurde niet.
9.2.1.
Ook van dit huisbezoek is geen (op ambtseed opgemaakt) verslag van bevindingen voorhanden.
9.3.
Aan het huisbezoek van 29 juni 2020 heeft een machtiging tot binnentreden ten grondslag gelegen die aan een bouwinspecteur is verleend om controle uit te oefenen ter zake van de bouwkundige staat en (brand)veiligheid (afdeling 7.3) en meer specifiek volgens afdeling 7.1 (brandveiligheid), afdeling 3.5 (wering van vocht en waterdichtheid), afdeling 3.10 (bescherming tegen ratten en muizen) van het Bouwbesluit 2012; artikel 1b juncto artikel 1a van de Woningwet ter zake gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de bewoner/eigenaar en de omgeving.
9.3.1.
Hiervan is een “verslag van binnentreding woning” gemaakt.
9.3.2.
Uit dit (op ambtseed opgemaakte) verslag, dat is opgemaakt op 15 juli 2020, blijkt dat de bouwinspecteur zich op 29 juni 2020, op basis van de machtiging tot binnentreden, heeft doen vergezellen van een beleidsmedewerker veiligheid en leefbaarheid, twee medewerkers van handhaving van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid en twee medewerkers van de politie (die de toegang hebben verschaft en niet mee naar binnen zijn gegaan).
De gerapporteerde bevindingen houden in dat de situatie niets is veranderd ten opzichte van de vorige controle op 19 februari 2020. Rapporteur vermeldt het volgende over de woning van verzoekster:
De woning is overvol met goederen, overal zijn bedorven etensresten aangetroffen en verpakkingen met etenswaar. De looppaden in de vertrekken zijn zeer nauw in die zin dat hulpdiensten geen vrije toegang dan wel bewegingsruimte hebben in de ruimten. Zo is het onmogelijk om met een brancard de ruimte te betreden en brandbestrijding wordt erdoor belemmerd. Er is evident sprake van ongedierte in de vorm van en muizen- en rattenplaag en veel vliegen in de woning. Ook is de geur in de woning zeer penetrant. Ik heb [naam 1] tevergeefs gevraagd of ze nog een elektra-, water- en/of gasaansluiting heeft, maar volgens mijn controle is dat allemaal niet meer aanwezig. Bij het toilet stat een emmer met door [naam 1] zelf opgevangen regenwater om het toilet mee door te spelen. In de aanbouw aan de achterzijde, waar zij ook haar bed heeft staan, is er een lekkage bij het plafond. Helaas konden wij niet op de zolder geraken om te kijken of er nog meer lekkages waren, maar dit sluit ik zeker niet uit.
Oordeel voorzieningenrechter
10. Uitgaande van bovenstaande feiten en omstandigheden komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerders vaststelling dat sprake is van (diverse) overtredingen is gebaseerd op onvoldoende en onzorgvuldig verzamelde, informatie. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende.
- Het huisbezoek op 3 december 2019 wordt noch in het voornemen, noch in de (gewijzigde) last(en) onder bestuursdwang genoemd als (mede)grondslag voor de last.
- Dit huisbezoek heeft bovendien plaatsgevonden op basis van een machtiging tot binnentreden voor controle in het kader van de APV en niet in het kader van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012, waardoor kennelijk is gehandeld in strijd met de verleende machtiging.
- Het uit dat huisbezoek voortgekomen advies van de brandweer strekt niet verder dan het advies tot de (voor de onderhavige woning nog niet verplichte) installatie van rookmelders.
- Het advies van de brandweer maakt geen melding van belemmeringen in de (noodzakelijke) toegang voor hulpdiensten waaronder de brandweer, en de doorgankelijkheid van vluchtwegen.
Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de bevindingen van het huisbezoek en het advies van de brandweer van 3 december 2019 niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de (gewijzigde) last(en) onder bestuursdwang.
- Het huisbezoek op 19 februari 2020 heeft niet plaatsgevonden in het kader van handhaving, maar in het kader van zorg- en hulpverlening.
- Er is geen ambtsedig verslag van dit bezoek voorhanden, zodat niet ambtsedig is vastgesteld of en zo ja welke van de in de last genoemde overtredingen toen daadwerkelijk zijn geconstateerd.
- Namens verzoekster is onbetwist gesteld dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in haar woning.
Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ook de bevindingen van het huisbezoek op 19 februari 2020 niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de (gewijzigde) last(en) onder bestuursdwang. Het feit dat in het wél op ambtseed opgemaakte verslag over het huisbezoek op 29 juni 2020 wordt verwezen naar de situatie op 19 februari 2020 doet hier niet aan af, aangezien dit niet afdoet aan de onzorgvuldigheid/onrechtmatigheid van het verkrijgen van informatie op 19 februari 2020.
- Het huisbezoek op 29 juni 2020 heeft wel plaatsgevonden op grond van een machtiging tot binnentreden die was verleend met het oog op het opsporen van overtredingen in het kader van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012.
- De bevindingen die op die datum zijn gedaan waren echter ten tijde van de primaire besluitvorming op 30 juni 2020 nog niet op ambtseed beschikbaar. Het ambtsedig verslag hiervan is immers pas op 15 juli 2020, dus pas twee weken later, opgemaakt.
Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ook de bevindingen van het huisbezoek op 29 juni 2020 niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de (gewijzigde) last(en) onder bestuursdwang. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat in het wijzigingsbesluit van 15 juli 2020 niet wordt verwezen naar andere (her)controles dan de hierboven genoemde huisbezoeken en dat in het wijzigingsbesluit geen andere overtredingen zijn genoemd dan in het primaire besluit van 30 juni 2020. Het wijzigingsbesluit beperkt zich immers tot het wijzigen van de opgelegde last en verruiming van de begunstigingstermijn. Dit betekent dat gekeken moet worden of bij verweerder
op 30 juni 2020voldoende kennis en gegevens aanwezig was/waren om te kunnen concluderen dat sprake was van de genoemde overtredingen, én of verweerder daarbij tot de conclusie kon komen dat sprake was van een zodanig gevaarlijke situatie dat, met het oog op de gezondheid en veiligheid van personen, een last onder bestuursdwang was vereist om deze situatie te beëindigen.
11. Nu er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gebreken kleven aan de vaststelling van de door verweerder genoemde overtredingen, is er in dit stadium twijfel over de bevoegdheid van verweerder om op grond daarvan handhavend op te treden. Omdat de bevoegdheid tot handhavend optreden hierdoor niet onmiskenbaar vast staat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek derhalve toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit (inclusief het wijzigingsbesluit) wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. Verder bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder zal worden veroordeeld de door de gemachtigde van verzoekster gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting (naar kosten van openbaar vervoer, tweede klasse) te vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is echter geen sprake omdat verzoeksters gemachtigde niet kan worden aangemerkt als een in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedoelde professionele rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit (inclusief het wijzigingsbesluit) tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag aan reiskosten van € 25,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.