In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, is er sprake van een verzet in kort geding dat op onjuiste wijze is ingesteld. De opposerende partij heeft op 14 juni 2020 verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van de kantonrechter van 7 november 2019, waarin de vorderingen van de geopposeerde partij grotendeels zijn toegewezen. De opposerende partij is veroordeeld in de proceskosten en heeft het verstekvonnis aangevochten. De procedure is echter niet correct gestart, aangezien het verzet had moeten worden ingediend bij de voorzieningenrechter in plaats van de gewone kantonrechter. De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij onbevoegd is om van het verzet kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de kantonrechter die als voorzieningenrechter optreedt. De mondelinge behandeling van het verzet is gepland op 13 augustus 2020, waar de zaak als kort geding zal worden voortgezet. De rechter benadrukt dat een verkeerde procedure niet automatisch leidt tot nietigheid, maar dat de rechter de procedure kan corrigeren en in juiste banen kan leiden, conform de artikelen 69 tot en met 76 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.