ECLI:NL:RBLIM:2020:585

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
8208538 CV EXPL 19-8132
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot ontruiming in kort geding wegens tekortkomingen in huurovereenkomst en begeleidingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting Servatius en een gedaagde huurder. De eiser, Woningstichting Servatius, vorderde ontruiming van een woonwagenstandplaats en woonwagen van de gedaagde, die zich niet als goed huurder had gedragen volgens artikel 7:213 BW en de algemene huurvoorwaarden. De huurovereenkomst en een begeleidingsovereenkomst waren op 24 november 2017 aangegaan, waarbij de gedaagde en zijn echtgenote betrokken waren. De begeleidingsovereenkomst had als doel de gedaagde te leren wonen zonder overlast voor omwonenden te veroorzaken.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde zich herhaaldelijk niet aan de afspraken had gehouden, wat leidde tot meerdere politie-interventies en een waarschuwing van de verhuurder. Ondanks dat de gedaagde een tweede kans had gekregen, voldeed hij niet aan de verwachtingen en veroorzaakte hij overlast. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Servatius voldoende kans van slagen had in een bodemprocedure, waardoor de ontruiming gerechtvaardigd was. De gedaagde werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woonwagenstandplaats te ontruimen en de proceskosten te betalen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de gevolgen van het niet naleven van huur- en begeleidingsovereenkomsten. De kantonrechter stelde hogere eisen aan het gedrag van de gedaagde, gezien de context van de begeleidingsovereenkomst en de eerdere incidenten. De vordering werd toegewezen, en de gedaagde werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8208538 CV EXPL 19-8132
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 20 januari 2020
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd en kantoor houdend te Maastricht,
eiseres,
gemachtigde mr. B.E.J.M. Tomlow,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] , aan de [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. R.C.C.M. Nadaud.
Partijen worden hierna Servatius en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 december 2019 met producties 1 t/m 12
- de brief van [gedaagde] van 3 januari 2020 met producties 1 t/m 16
- de brief van Servatius van 6 januari 2020 met producties 13,14 en 15
- de mondelinge behandeling ter zitting van 7 januari 2020, met de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [gedaagde] en zijn echtgenote, mevrouw [naam echtgenote]
(hierna: [naam echtgenote] ), enerzijds en Servatius anderzijds is op 24 november 2017 een
tijdelijke huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de huurwoonwagen en woonwagenstandplaats met berging, gelegen aan de [adres 1] [woonplaats] (productie 1 bij dagvaarding). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Woonwagenstandplaatsen van 20 januari 2007 van toepassing (productie 1 bij dagvaarding).
2.2.
Op 24 november 2017 is tevens tussen het Veiligheidshuis Maastricht-Heuvelland en [gedaagde] en [naam echtgenote] een begeleidingsovereenkomst tot stand gekomen (productie 2 bij dagvaarding).
2.3.
Artikel 1 van de begeleidingsovereenkomst luidt:
Het doel van deze begeleidingsovereenkomst is Cliënt leren wonen en functioneren, zonder dat omwonenden overlast ondervinden van Cliënt en derden die met haar goedvinden gebruik maken van de door Verhuurder in het kader van deze begeleidingsovereenkomst aan Cliënt ter beschikking gestelde woonruimte.
2.4.
De tijdelijke huurovereenkomst en de begeleidingsovereenkomst zijn met ingang van 1 december 2017 aangegaan voor de duur van twaalf maanden.
2.5.
Servatius heeft bij brief van 15 mei 2018 (productie 3 bij dagvaarding) aan [gedaagde] medegedeeld dat hij als een gevolg van zijn betrokkenheid bij een geweldsincident aan de [adres 1] te [woonplaats] is tekort geschoten in de nakoming van de afspraken, zoals neergelegd in de tijdelijke huurovereenkomst, de begeleidingsovereenkomst en het begeleidingsplan. De brief aan [gedaagde] is een laatste waarschuwing.
2.6.
Op 30 november 2018 zijn de huurovereenkomst en de begeleidingsovereenkomst met één jaar verlengd (productie 4 bij dagvaarding).
2.7.
De politie van de eenheid Limburg heeft meerdere processen-verbaal van bevindingen opgemaakt ter zake van politie-interventies aan de [adres 1] te [woonplaats] op 5, 10, 13 en 14 april 2019 (producties 5, 6 en 7 bij dagvaarding).
2.8.
Op 31 oktober 2019 heeft [naam echtgenote] door middel van een verklaring afstand gedaan van de huur van de woonwagen met standplaats (productie 9 bij dagvaarding).
2.9.
Op 28 november 2019 heeft het Veiligheidshuis aan [gedaagde] medegedeeld dat de (verlengde) begeleidingsovereenkomst van rechtswege eindigt per 1 december 2019 (productie 10 bij dagvaarding).
2.10.
Op 2 december 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en medewerkers van Servatius.

3.Het geschil

3.1.
Servatius vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] veroordeelt om de woonwagenstandplaats met woonwagen en berging aan de [adres 1] te [woonplaats] binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis te ontruimen en te verlaten met al hetgeen zich vanwege [gedaagde] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevinden, en niet meer in gebruik te nemen, en onder afgifte van alle sleutels de woning ter vrije beschikking van Servatius te stellen,
b. althans een zodanige beslissing neemt als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren,
c. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten alsmede de nakosten.
3.2.
Servatius legt aan haar vordering ten grondslag (primair) dat de tijdelijke huurovereenkomst en de begeleidingsovereenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, hetgeen betekent dat de tijdelijke huurovereenkomst eindigt wanneer de begeleidingsovereenkomst eindigt. Subsidiair stelt Servatius zich op het standpunt dat [gedaagde] zich niet als goed huurder gedraagt door ernstige overlast te veroorzaken voor zijn omgeving en [gedaagde] derhalve tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Servatius is, gelet op de belangen van omwonenden, verplicht om op te treden tegen het gedrag van [gedaagde] en door middel van een ontbinding van de huurovereenkomst een definitief einde te maken aan de door [gedaagde] veroorzaakte overlast.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop hierna voor zover van belang nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het voor toewijzing van haar vordering vereiste spoedeisend belang van Servatius is gelegen in de aard van de vordering: het voorkomen van (veronderstellenderwijs aangenomen) verdere overlast.
4.2.
Beoordeeld moet worden of de vordering van Servatius in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is om daarop door het geven van een voorlopige voorziening vooruit te lopen. Daarbij dient de kantonrechter als voorzieningenrechter uit te gaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder formele bewijslevering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van Servatius dat het begeleidingselement in de huurovereenkomst overheerst zodat de huurovereenkomst het lot van de begeleidingsovereenkomst volgt en waardoor aan [gedaagde] – in de optiek van
Servatius – geen huurbescherming zou toekomen. Het antwoord op de vraag of sprake is van zodanige verbondenheid tussen beide overeenkomsten, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven nu met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat de bodemrechter de vordering van Servatius zal toewijzen op grond van het feit dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zodat daarop vooruitlopend de veroordeling tot ontruiming kan worden uitgesproken. Of sprake was van een huurovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd is daarbij niet relevant.
4.4.
Uit productie 3 (brief aan [gedaagde] met waarschuwing), 5, 6, 7 (processen-verbaal politie), 8 (brief aan [gedaagde] met waarschuwing), 10 (beëindiging begeleidingsovereen-komst) en 13 (proces-verbaal) van Servatius blijkt genoegzaam dat [gedaagde] zich niet als goed huurder in de zin van art. 7:213 BW en de algemene huurvoorwaarden heeft gedragen en dat in dit geval – alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende – een ontruiming vooruitlopend op een ontbinding in de bodemprocedure gerechtvaardigd is. Bij ieder incident aan de [adres 1] te [woonplaats] speelt [gedaagde] een rol. Los van de vraag of de begeleidingsovereenkomst superieur is aan de huurovereenkomst, heeft [gedaagde] het bestaan van de verplichtingen die de begeleidingsovereenkomst hem oplegt niet betwist. Gelet daarop mag juist van [gedaagde] verwacht worden dat hij er alles aan doet om overlast te voorkomen, ook wanneer de overlast door derden (bezoek, de kinderen, etc.) wordt geïnitieerd. Aan het gedrag van [gedaagde] , alsmede zijn inspanningen ter voorkoming van overlast, mogen daarom hogere eisen worden gesteld dan in een normale situatie het geval is, een situatie dus waarin de begeleidingsovereenkomst wordt weggedacht. De politie-interventie op 17 maart 2018 vond plaats bij de familie [gedaagde] en had niets te maken met de overige bewoners van de locatie; bij het incident op 5 april 2019 heeft [gedaagde] zich met de zaak bemoeid waardoor de zaak escaleerde; op 13 april 2019 heeft zich een geweldsincident voorgedaan tussen [gedaagde] en de familie [familienaam] en ook op 14 april 2019 en 1 januari 2020 was [gedaagde] bij een incident betrokken. Dat een strafrechtelijk onderzoek naar een van de geweldsincidenten door justitie is geseponeerd, dan wel dat geen van de incidenten heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging, doet aan het bestaan van de overlast in civielrechtelijke zin niet af. [gedaagde] heeft geen reden (aangevoerd) om aan te nemen dat in de nabije toekomst structureel verbetering zal optreden.
4.5.
De stelling van [gedaagde] dat hij met zijn gezin in een “slangenkuil” is geplaatst, is, op zichzelf beschouwd, wellicht niet zonder meer onwaar maar maakt voorgaand voorlopig oordeel niet anders. De huurovereenkomst voor de woonwagen is immers tot stand gekomen nadat een eerdere huurovereenkomst tussen partijen ter zake een woning aan de [adres 2] te [woonplaats] is geëindigd wegens sluiting van die woning op last van de burgemeester van de gemeente Maastricht ten gevolge van de aanwezigheid van verdovende middelen. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Het ligt op de weg van [gedaagde] om zich als goed huurder te gedragen. Dat geldt te meer wanneer hij van Servatius als het ware een tweede kans krijgt geboden en een nieuwe woning krijgt toebedeeld, hetgeen naar eigen zeggen juist zo belangrijk was voor [gedaagde] omdat hij en zijn gezin gedurende een periode van twee jaar geen vaste woon- of verblijfplaats hadden. Gelet daarop mag van [gedaagde] verwacht worden dat hij zich volledig onthoudt van ieder conflict, incident of schermutseling, in welke vorm dan ook. De kantonrechter stelt daarbij voorop het doel van de begeleidingsovereenkomst is om [gedaagde] te leren wonen en functioneren
zonder dat omwonenden overlast ondervinden.
4.6.
De vordering wordt toegewezen. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.7.
Al hetgeen [gedaagde] nog anderszins heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Servatius worden veroordeeld, tot op heden begroot op:
- explootkosten € 100,70
- griffierecht € 121,00
- salaris gemachtigde
€ 480,00
Totaal € 701,70.
De nakosten zullen worden toegewezen als hierna in het dictum nader bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woonwagenstandplaats met woonwagen en berging aan de [adres 1] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al hetgeen zich vanwege [gedaagde] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevinden, en niet meer in gebruik te nemen en onder afgifte van alle sleutels, de woning ter vrije beschikking van Servatius te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Servatius tot op vandaag worden begroot op € 701,70,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RJ