ECLI:NL:RBLIM:2020:587

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
8224512 CV EXPL 19-8406
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woonruimte wegens huurachterstand. De eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde R. van Schendel, vorderde dat de gedaagde, die in persoon procedeerde, de woonruimte zou ontruimen en een bedrag van € 3.508,53 zou betalen, bestaande uit huurachterstand en proceskosten. De gedaagde had sinds juli 2019 de huur niet betaald, met een totale achterstand van € 3.375,00 op het moment van dagvaarding. Na de dagvaarding heeft de gedaagde nog een betaling gedaan, maar de huur voor januari 2020 bleef onbetaald.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser spoedeisend belang heeft bij de gevraagde ontruiming, gezien de aanzienlijke huurachterstand en het feit dat de gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat de gevolgen van de ontruiming voor de gedaagde niet zodanig ernstig zijn dat deze niet gerechtvaardigd zou zijn. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 2.561,02, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van € 675,00 per maand vanaf januari 2020 tot de ontruiming. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.054,03. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8224512 CV EXPL 19-8406
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 januari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde R. van Schendel,
tegen
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 19 december 2019
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2020
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt aan [gedaagde] de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats 2] tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 675,00 per maand.
2.2.
[gedaagde] heeft sedert juli 2019 de huurpenningen aanvankelijk in het geheel niet betaald. Na daartoe te zijn aangemaand, heeft [gedaagde] nog een bedrag van € 675,00 betaald. [eiser] heeft deze betaling toegerekend aan de huur voor de maand juli 2019.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bedroeg de huurachterstand daarmee
€ 3.375,00 (van augustus 2019 tot en met december 2019).
2.3.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] alsnog één keer een bedrag van € 675,00 betaald, welke betaling [eiser] heeft toegerekend aan de huur voor de maand augustus 2019, alsmede een bedrag van € 150,00. De maand januari 2020 is onbetaald gelaten.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat [gedaagde] veroordeeld wordt om de woonruimte te ontruimen en in behoorlijke staat op te leveren, met machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm, alsmede tot het betalen van
€ 3.508,53, waarvan € 3.375,00 aan huurachterstand tot en met december 2019 en deze laatste som te vermeerderen met rente vanaf datum dagvaarding,
€ 675,00 voor iedere maand vanaf 1 januari 2020 dat het gehuurde niet is ontruimd,
de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door de huurpenningen onbetaald te laten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij beroept zich op betalingsonmacht.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening die, voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand, strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voor toewijzing van een geldsom in kort geding is plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
4.1.1.
[gedaagde] erkent dat hij een huurachterstand heeft laten ontstaan van, ten tijde van de dagvaarding, vijf maanden. Met de door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden - de gemeente had zijn uitkering stopgezet wegens een fraudeonderzoek - die hem verhinderd hebben zijn betalingsverplichtingen na te komen, kan bij de beoordeling van deze vordering geen rekening worden gehouden. Deze omstandigheden liggen in de risicosfeer van [gedaagde] . Zij nemen de tekortkoming niet weg en doen geen afbreuk aan de ernst van de tekortkoming. Deze omstandigheden hebben geen recht op opschorting van de betalingsverplichting geschapen en hebben ook niet tot gevolg dat [eiser] - gelet op zijn belang bij tijdige betaling - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak op onmiddellijke betaling kan maken of met betaling in termijnen genoegen moet nemen. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een betalingsregeling tot stand is gekomen. [eiser] is niet ingegaan op zijn verzoek en is daartoe ook niet verplicht. [gedaagde] biedt geen enkele zekerheid om na te komen. Uit het hem door ter zitting verklaarde is op te maken dat zijn betalingsruimte gering is en een concreet aanbod om de schuld af te lossen ontbreekt. Aannemelijk is dan ook dat de huurachterstand verder zal oplopen. [gedaagde] heeft na de dagvaarding een maand achterstand betaalt, maar daar staat tegenover dat de maand januari 2020 is opengevallen. [gedaagde] heeft op zijn beurt niets aangevoerd omtrent een restitutierisico zijdens [eiser] . [eiser] heeft gesteld, en dat is niet betwist, dat hij de huurinkomsten dringend nodig heeft omdat hij anders zelf in de financiële problemen zal geraken. Het betalen van de huurpenningen behoort tot de kern van de prestatie.
Aldus staat, binnen het hiervoor geschetste beoordelingskader, vast dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering tot betaling van de huurachterstand alsook de huurtermijnen vanaf januari 2020. Deze vorderingen - de kantonrechter gaat onder 4.4. in op de exact toe te wijzen hoogte - liggen dus voor toewijzing gereed.
4.1.2.
[gedaagde] is met het laten ontstaan van deze huurachterstand jegens [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis, in een omvang die in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. De tekortkoming is hier van zodanig gewicht dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij [gedaagde] nog langer in het gehuurde laat. [gedaagde] heeft uiteraard belang bij behoud van zijn woning, maar hij heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de gevolgen van het verlies van zijn woning voor hem zo ernstig zouden zijn dat een ontruiming (vooruitlopend op een ontbinding van de huurovereenkomst) niet gerechtvaardigd zou zijn. De vordering tot ontruiming ligt daarmee eveneens voor toewijzing gereed. De ontruimingstermijn zal, zoals te doen gebruikelijk in dit soort zaken, op veertien dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
4.1.3.
Het verlenen van een machtiging aan [eiser] om de ontruiming zelf te bewerkstelligen is onverenigbaar met artikel 556 lid 1 Rv, dat voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging voor het inroepen van de hulp van de sterke arm. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
4.2.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Als de schuldenaar consument is, zoals in dit geval, gelden er extra vereisten voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. Nu niet is gebleken dat in de aanmaning een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW, komt de deswege gevorderde vergoeding van het bedrag van
€ 122,51 niet voor toewijzing in aanmerking.
4.3.
De gevorderde vervallen rente (door [eiser] berekend op € 11,02 en niet betwist) en lopende rente zijn door het enkele betalingsverzuim verschuldigd worden. De kantonrechter gaat onder 4.4. hierop verder in.
4.4.
[eiser] vordert in de dagvaarding een bedrag van € 3.375,00 aan huurpenningen over de periode tot en met december 2019 (naast voormelde kosten en rente, in totaal
€ 3.508,53). Na de dagvaarding zijn nog betalingen gedaan. Hoewel [eiser] ter zitting erkent dat hiermee rekening dient te worden gehouden, is de eis in het petitum niet expliciet verminderd. In het navolgende dient daarom te worden uitgegaan van hetgeen in de dagvaarding is gevorderd. De na de dagvaarding nog gedane betaling ad € 675,00 heeft [eiser] , ingeval [gedaagde] geen aanwijzing heeft gedaan maar dit is ook niet gesteld, ex artikel 6:43 lid 2 BW mogen toerekenen aan de oudste maand (dit is overigens slechts relevant voor de rentevordering en die is onbesproken gebleven). Hiermee resteert een bedrag van € 2.700,00 aan huurachterstand. [eiser] heeft de ontvangen € 150,00 niet, althans niet met zoveel woorden, toegerekend aan een deel van de huur over september 2019. Met toepassing van artikel 6:44 lid 1 BW dient deze betaling daarom te worden toegerekend allereerst aan de kosten (hiervan is in dit geval geen sprake, zie 4.2), de verschenen rente (€ 11,02, zie 4.3) en ten slotte op de hoofdsom (€ 2.700,00). Dit geeft als uitkomst een bedrag van € 2.561,02 aan (louter de) hoofdsom. De hoofdsom zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 2.561,02, en de vervallen rente zal met het aan hoofdsom meer gevorderde worden afgewezen. De lopende rente is gevorderd over het bedrag aan huurachterstand en is daarmee toe te kennen over het hier volledig toe te wijzen bedrag van € 2.561,02. Het bedrag gelijk aan de huurprijs ad € 675,00 per maand vanaf januari 2020 tot de uiteindelijke ontruiming wordt eveneens toegewezen.
4.5.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 103,03
- griffierecht € 231,00
- gemachtigde salaris € 720,00
Totaal € 1.054,03

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich daarin en daarop van zijnentwege bevinden en onder afgifte van de sleutels in behoorlijke staat op te leveren en ter algehele beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.561,02 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2019 tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 675,00 per maand vanaf 1 januari 2020 tot de ingegane maand van de ontruiming,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.054,03,
5.5.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NIv