ECLI:NL:RBLIM:2020:6099

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
C/03/274502 / HA RK 20-33
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, is op 6 juli 2020 een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Verzoekers, [verzoekster] en [verzoeker], hebben het verzoek ingediend om opheldering te verkrijgen over de rol van [verweerder] in hun faillissement. De rechtbank oordeelt dat het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is, en dat de feiten die door de getuigen moeten worden bewezen relevant zijn voor de zaak. De rechtbank stelt vast dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het verzoek niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank beveelt dat de getuigen, waaronder [verzoekster], [verzoeker] en [verweerder], zullen worden gehoord. De beslissing om het getuigenverhoor te houden is genomen met inachtneming van de wettelijke vereisten en de belangen van de betrokken partijen. De rechtbank heeft ook de procedure voor het horen van de getuigen vastgesteld, inclusief de verplichtingen van de partijen en de getuigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/274502 / HA RK 20-33
Beschikking van 6 juli 2020
in de zaak van

1.[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats 1] (Limburg),
2.
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 2] (Limburg),
verzoekers,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te Horst,
2.
[verweerder],
wonende te Horst,
verweerders.
Verzoekers worden individueel ook wel aangeduid als: “ [verzoekster] ” en “ [verzoeker] ” en verweerders als: “ [verweerster] ” en “ [verweerder] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 25 producties, ingekomen ter griffie op 13 februari 2020,
  • de e-mail van mr. K.A.M.J. Horsch van 14 april 2020 waarin hij te kennen heeft gegeven dat [verzoekster] en [verzoeker] de zitting niet kunnen bijwonen en dat zij een schriftelijke afdoening van de zaak wensen,
  • de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 10 juni 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 10 juni 2020 is verschenen:
- [verweerder] , bestuurder van [verweerster] .
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] was sinds 12 december 2002 onder huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, gehuwd met [verzoeker] . Zij zijn in 2014 gescheiden.
2.2.
[verweerder] is vanaf 1 januari 1980 mede vennoot/aandeelhouder van [verweerster] . [verweerder] is bij [verweerster] tevens werkzaam als [functie] . [verweerder] heeft voor [verzoekster] (tevens handelend onder de naam [handelsnaam 1] ) werkzaamheden verricht.
2.3.
Begin 2010 is [verzoeker] door de Belastingdienst aangeslagen voor een bedrag van ongeveer € 200.000,00 inzake zijn vennootschap genaamd [naam vennootschap]
2.4.
Medio juni 2010 hebben [verzoekster] en [verzoeker] [verweerder] betrokken bij een bespreking over de problematiek met betrekking tot de belastingaanslag. Op advies van [verweerder] heeft [verzoeker] zich gemeld voor schuldhulpverlening bij Plangroep Bergen bij de heer [naam 1] . De heer [naam 1] heeft [verzoeker] bij
e-mail van 15 juni 2010 bericht dat een schuldregeling niet kon worden opgestart omdat het totale schuldenpakket (nog) niet duidelijk was.
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 13 juli 2010 is [verzoeker] , voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 2] , op eigen aangifte failliet verklaard met benoeming van [naam 4] tot curator (verder: de curator).
2.6.
Bij brief van 11 augustus 2010 van de curator aan [verzoekster] heeft de curator op grond van het bepaalde in artikel 61 Faillissementswet (Fw) aanspraak gemaakt op de woning, auto, paarden en alle overige vermogensbestanddelen van [verzoekster] tenzij zij kon bewijzen dat deze zaken geheel door [verzoekster] zelf zijn aangekocht.
2.7.
De curator heeft op 23 december 2010 een procedure jegens [verzoekster] aanhangig gemaakt teneinde de vermogensbestanddelen in de faillissementsboedel van [verzoeker] te laten vallen.
2.8.
Bij eindvonnis van 15 augustus 2012 van de rechtbank Roermond zijn alle vorderingen van de curator afgewezen. De curator heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
2.9.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 31 maart 2015 een eindarrest gewezen dat de woning en de auto van [verzoekster] in de faillissementsboedel van [verzoeker] vallen.
2.10.
Bij beschikking van 14 juli 2015 van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, is het faillissement van [verzoeker] opgeheven bij gebrek aan baten.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. Verzoekers stellen in het verzoekschrift dat [verweerder] al meerdere jaren de privé en zakelijke administratie van verzoekers verzorgde. [verweerder] wist derhalve precies wat er speelde. Op uitdrukkelijk advies van [verweerder] heeft [verzoeker] zijn faillissement aangevraagd terwijl [verzoeker] het belang van een faillissement niet inzag omdat in feite (nog) sprake was van maar één schuldeiser, te weten de Belastingdienst. [verzoeker] was nog in gesprek met de heren [naam 2] en [naam 3] , beiden van de Belastingdienst. Zij hebben [verzoeker] aangegeven dat niet gestreefd werd naar een faillissement van hem. [verzoeker] heeft zich toen eerst gemeld voor een schuldregeling bij Plangroep Bergen waar hij van de heer [naam 1] bericht heeft ontvangen dat een schuldregeling niet kon worden opgestart. Omdat [verweerder] heeft benadrukt dat het vermogen van [verzoekster] buiten de faillissementsboedel zou vallen, aangezien [verzoekster] en [verzoeker] onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, heeft [verzoeker] op aandringen van [verweerder] zijn privé faillissement aangevraagd. [verweerder] heeft nimmer aangegeven dat verzoekers ook nog zouden moeten overleggen met een fiscaal-jurist. Volgens [verweerder] was alles wat op naam van [verzoekster] stond onaantastbaar. [verzoekster] is echter tijdens het faillissement van [verzoeker] haar vermogen kwijtgeraakt omdat dit in de faillissementsboedel viel. Verzoekers wensen een aansprakelijkheidsprocedure op te starten jegens [verweerder] en wensen daarom door middel van een voorlopig getuigenverhoor te bewijzen dat [verweerder] , werkzaam als [functie] , in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht. [verweerder] heeft verzoekers onjuist advies gegeven, zonder zich te vergewissen van de relevante feiten en verzoekers te wijzen op de risico’s of te verwijzen naar een ter zake deskundige, aldus verzoekers.
3.2.
[verweerder] heeft ter zitting aangegeven bezwaar te hebben tegen het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. In eerste instantie kloppen de feiten niet zoals verzoekers in het verzoekschrift hebben weergegeven. [verweerder] heeft verzoekers niet geadviseerd faillissement aan te vragen; hij heeft slechts geadviseerd om een fiscaal-jurist in te schakelen omdat hij geen juridisch advies kon geven. [verzoeker] heeft dit advies niet opgevolgd nu de kosten die daarmee gemoeid zijn net zoveel zou kosten als de schuld bij de Belastingdienst. [verzoeker] heeft zelf de keuze gemaakt om zijn privé faillissement aan te vragen. Het horen van getuigen zal geen meerwaarde hebben. De getuige [naam 1] zal niks kunnen toevoegen. [naam 2] en [naam 3] zullen alleen maar kunnen bevestigen dat [verzoeker] al jaren problemen heeft met de Belastingdienst en dat zijn boekhouding al een keer eerder in beslag is genomen. Een voorlopig getuigenverhoor zal alleen maar extra veel tijd en energie kosten, aldus [verweerder] .

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een voorlopig getuigenverhoor er met name toe strekt om verzoeker de gelegenheid te bieden opheldering te verkrijgen omtrent de voor het geding van belang zijnde feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen. De rechter dient een voorlopig getuigenverhoor in beginsel te gelasten, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het voorlopig getuigenverhoor bewezen kunnen worden (artikel 187 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoek van verzoeker aan deze vereisten. Verzoekers hebben in hun verzoekschrift voldoende duidelijk omschreven welke feiten zij door het voorlopig getuigenverhoor wensen te bewijzen. Het bewijs van deze feiten door getuigen is toegelaten. De door verzoekers gestelde feiten zijn relevant, in die zin dat het bewijs van deze feiten tot de beslissing in de zaak kan dienen, en worden door verweerster betwist.
4.3.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, ook als het overigens aan de daaraan te stellen eisen voldoet, niettemin worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Afwijzing is eveneens mogelijk indien het verzoek strijdig is met een goede procesorde, dan wel moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts is ook de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing. Dit laatste brengt mee dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor behoort te worden afgewezen als de verzoeker daarbij onvoldoende belang heeft.
4.4.
Voor zover met het verweer wordt bedoeld dat het verzoek moet worden geweigerd omdat sprake is van misbruik van bevoegdheid, slaagt dit verweer naar het oordeel van de rechtbank niet. Verzoekers hebben voldoende concrete feiten gesteld die zij met het voorlopig getuigenverhoor wensen te onderzoeken en voldoende onderbouwd dat de te horen getuigen daarover kunnen verklaren.
Voorts is de vraag naar wat de getuigen kunnen en zullen verklaren - en hoe zinvol dat is - juist onderdeel van hetgeen verzoekers met het voorlopig getuigenverhoor wensen te onderzoeken, zodat dit geen weigeringsgrond, meer concreet misbruik van bevoegdheid, oplevert. De waardering van de getuigenverklaringen is vervolgens voorbehouden aan de rechter in een eventueel in te stellen bodemprocedure.
Voor zover het verweer inhoudt dat een in te stellen bodemprocedure geen kans van slagen heeft en het verzoek daarom moet worden afgewezen, overweegt de rechtbank dat de toewijsbaarheid van de in te stellen vordering in de onderhavige procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet ter toetsing voorligt. Die beoordeling zal in een eventuele bodemprocedure aan de orde moeten komen.
4.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voor zover het verweer zo zou moeten worden verstaan dat het verzoek moet worden afgewezen omdat een zwaarwegend belang voor toewijzing ontbreekt, het verweer eveneens faalt. Nu voldaan is aan de wettelijke vereisten is het belang van verzoekers voldoende gegeven en dient het verzoek in beginsel te worden toegewezen. Afwijzing van het verzoek is slechts aan de orde indien verzoekers wegens de onevenredigheid van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van deze bevoegdheid kunnen worden toegelaten (ECLI:NL:HR:1987:AG5533). Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een (zwaarwegend) belang aan de zijde van verweerder op grond waarvan het verzoek in redelijkheid niet kan worden toegewezen.
4.6.
Nu de te bewijzen feiten zijn betwist, tot een beslissing in de zaak kunnen leiden en zich geen gronden voor afwijzing voordoen, zal het verzoek worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor aangaande de in het verzoekschrift geformuleerde stelling van verzoekers dat [verweerder] hen voorafgaande aan het faillissement onjuist heeft geadviseerd,
5.2.
bepaalt dat de volgende personen als getuige zullen worden gehoord:
  • mevrouw [verzoekster] ,
  • de heer [verzoeker] ,
  • de heer [verweerder] ,
  • de heer [naam 1] ,
  • de heer [naam 2] ,
  • de heer [naam 3] ,
5.3.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris ten overstaan van wie het getuigenverhoor zal plaatsvinden,
5.4.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te 6041 HR Roermond, Willem II Singel 67 op een na schriftelijke opgave van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de getuigen nader te bepalen dag en uur, welke opgave uiterlijk 30 dagen na heden dient te worden gedaan,
5.5.
bepaalt dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn, bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven,
5.6.
bepaalt dat de verzoekende partij uiterlijk 14 dagen vóór de zittingsdatum een afschrift van deze beschikking aan de wederpartij moet toezenden bij aangetekende brief of deze doet betekenen bij deurwaardersexploot,
5.7.
wijst het meer of anders verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: FK/GK