ECLI:NL:RBLIM:2020:6152

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 20 / 1741
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor verwijdering woonwagen zonder omgevingsvergunning

Op 19 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd naar aanleiding van een last onder dwangsom tot verwijdering van een woonwagen. De woonwagen was zonder omgevingsvergunning geplaatst op een perceel in Sittard-Geleen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het behoud van de woonwagen op de huidige locatie, aangezien verzoeker de mogelijkheid had om de woonwagen te verplaatsen naar een voor hem gereserveerde standplaats aan de overkant van de weg. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter kan alleen een voorlopige voorziening treffen indien er sprake is van onverwijlde spoed, wat in dit geval niet werd aangetoond. Verzoeker had aangevoerd dat het verwijderen van de woonwagen onomkeerbare gevolgen zou hebben, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat verplaatsing niet mogelijk was. Bovendien was er een standplaats gereserveerd aan de overkant van de straat.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij het behoud van de woonwagen op de huidige locatie en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar niet op een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20 / 1741
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.G.P. Vorage)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Stekhuizen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker de last opgelegd om binnen zes weken de woonwagen die verzoeker op 14 en 15 mei 2020 heeft geplaatst op het perceel [adres] te [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 4 augustus 2020, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door R.M.J. Vosse. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen
indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoeker en een aantal familieleden van verzoeker bewonen enkele (zes) woonwagens en caravans op het perceel [adres] . Verzoeker heeft op 14 mei 2020 op dit perceel een (tweedehands) woonwagen laten plaatsen. Verweerder heeft verzoeker naar aanleiding van een aantal controles ten aanzien van deze woonwagen een bouwstop opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker gelast de woonwagen binnen zes weken, dus uiterlijk op 6 augustus 2020, te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,-. Ter zitting heeft verweerder de termijn waarbinnen verzoeker aan de last moet voldoen verlengd tot en met twee weken na de datum van deze uitspraak.
4. Verzoeker heeft op 29 juni 2020 per e-mail bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Blijkens verklaring van verweerder ter zitting heeft verweerder het niet mogelijk gemaakt een bezwaar langs elektronische weg in te dienen, maar is verzoeker een termijn gegeven het gebrek te herstellen. Verzoeker heeft ter zitting toegezegd van die herstelmogelijkheid gebruik te zullen maken. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande en nu de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen, van oordeel dat in dit geval aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet hierop ligt de vraag voor of verzoeker er spoedeisend belang bij heeft dat de woonwagen voorafgaand aan de beslissing op zijn bezwaar niet hoeft te worden verwijderd.
6. Volgens verweerder ontbreekt dit spoedeisend belang omdat verzoeker de woonwagen kan verplaatsen naar de woonwagenlocatie aan de overkant van de [naam straat] , waar voor verzoeker een standplaats, te weten [standplaats] , is gereserveerd.
7. Verzoeker heeft in verband met het spoedeisend belang in het verzoekschrift aangevoerd dat het verwijderen van de woonwagen onomkeerbare dan wel moeilijk omkeerbare gevolgen heeft en dat hij de woonwagen niet ergens anders kan plaatsen. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij momenteel een andere woonwagen op het perceel aan de [adres] bewoont en dat de volgens verweerder te verwijderen woonwagen bestemd is voor zijn kleinzoon. Verzoeker moet, gezien de problemen waarin de kleinzoon verkeert, op deze kleinzoon toezicht kunnen houden en het is daarom van belang dat de woonwagen aan de [adres] blijft staan. Verzoeker wenst niet naar de overkant van de weg te verhuizen omdat daar (nog) geen plaats is voor alle familieleden van verzoeker. Verzoeker vindt dat de woonwagen voorlopig zou kunnen blijven staan, in afwachting van een beslissing op het door hem ingediende verzoek om een omgevingsvergunning ten behoeve van de woonwagen op de huidige lokatie. Verplaatsing is volgens verzoeker ook problematisch omdat het dak van de woonwagen als gevolg van regenwater doorweekt is en de woonwagen daardoor niet, althans niet zonder gevaar voor beschadiging, kan worden opgepakt.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet heeft betwist dat op de woonwagenlocatie aan de overkant van [naam straat] een standplaats is gereserveerd waar de woonwagen per direct kan worden geplaatst. Verzoeker heeft bovendien geenszins aannemelijk gemaakt dat de woonwagen niet naar een andere plek gebracht zou kunnen worden. In de zienswijze die verzoeker op 2 juni 2020 ten aanzien van het voornemen tot handhavend optreden heeft ingediend vermeldt verzoeker dat de woonwagen in voorkomend geval heel makkelijk te verplaatsen is. Voor zover verplaatsing op de gebruikelijke wijze als gevolg van inwerking van regenwater inmiddels niet goed mogelijk zou zijn, komt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter, nu verzoeker de nodige maatregelen hiertegen heeft kunnen en moeten nemen, voor rekening van verzoeker. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang erbij heeft om de woonwagen voorlopig op de locatie aan de [adres] te kunnen behouden. Dat de kleinzoon toezicht nodig heeft kan, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover dit al een rol zou kunnen spelen is ook niet aannemelijk gemaakt dat het toezicht niet vanaf [adres] kan plaatsvinden.
9. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding van het feit dat verzoeker heeft verzocht om een omgevingsvergunning voor de woonwagen op het perceel [adres] nog ten overvloede dat in de waarschuwingsbrief aan verzoeker van 11 mei 2020 staat vermeld en de voorzieningenrechter partijen ter zitting onweersproken heeft voorgehouden dat de gemeente Sittard-Geleen eigenaar is van dit perceel en zich verzet tegen het oprichten van een woonwagen op het perceel. Hiervan uitgaande ligt het in de rede dat verzoeker zijn plan niet kan verwezenlijken, zodat hij geen belanghebbende is bij een beslissing op zijn verzoek en zijn verzoek, gelet op artikel 1:3, derde lid, van de Awb, geen aanvraag om een omgevingsvergunning is. Verweerder is in dat geval, blijkens vaste jurisprudentie, gehouden het verzoek buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002, en van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier, op 19 augustus 2020. .
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.