ECLI:NL:RBLIM:2020:6174

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
8241466 CV 19-8603
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over persoonsgebonden budget en zorgovereenkomst met betrekking tot gedeclareerde uren en uurtarief

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over een persoonsgebonden budget (PGB) en een zorgovereenkomst. De eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde P.M.F. Otten, vordert betaling van een onbetaalde factuur en buitengerechtelijke kosten van de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. R.L. de Graaff. De zorgovereenkomst, gesloten op 1 september 2012, regelt de zorgverlening aan wijlen mevrouw [erflaatster]. De eisende partij heeft persoonlijke verzorging, verpleging en ondersteuning verleend, maar de gedaagde partij betwist het aantal gedeclareerde uren en het gehanteerde uurtarief. De gedaagde partij stelt dat de eisende partij niet het aantal uren zorg heeft verleend zoals overeengekomen en dat het gehanteerde uurtarief niet overeenkomt met de afspraken in de zorgovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde bedragen. De rechter oordeelt dat de eisende partij niet heeft aangetoond dat er een mondelinge afspraak was over het uurtarief van € 40,00 en dat het aantal gedeclareerde uren niet concreet is onderbouwd. Hierdoor worden de vorderingen van de eisende partij afgewezen, evenals de nevenvorderingen zoals de vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 360,00.

Het vonnis is uitgesproken op 19 augustus 2020 door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers en is openbaar gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in civiele procedures, vooral in geschillen over zorgovereenkomsten en financiële verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8241466 CV EXPL 19-8603
Vonnis van de kantonrechter van 19 augustus 2020
in de zaak van
[eisende partij], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder,
tegen
[gedaagde partij],
wonend aan de [adres] , [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.L. de Graaff.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de akte vermindering van eis
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Ten behoeve van de zorg voor wijlen mevrouw [erflaatster] is een persoonsgebonden budget (PGB) verleend. In dat kader is op 1 september 2012 een zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten tussen [eisende partij] als opdrachtnemer en zorgverlener en [erflaatster] als opdrachtgever en budgethouder, hierin vertegenwoordigd door [gedaagde partij] . Krachtens deze overeenkomst verleende [eisende partij] persoonlijke verzorging, verpleging en ondersteunende begeleiding aan [erflaatster] . Partijen zijn overeengekomen dat [eisende partij] een variabel aantal uren werkt en de bruto uurvergoeding afhankelijk is van het soort zorg dat verleend wordt (productie 1 bij exploot van dagvaarding). Bij zorgovereenkomst van 7 december 2014 zijn partijen overeengekomen dat [eisende partij] per 1 januari 2015 een variabel aantal uren werkt op maximaal drie dagen per week tegen een uurloon van € 30,00 bruto (productie 5 bij conclusie van antwoord).
2.2.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eisende partij] - na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 2.024,00, bestaande uit € 1.760,00 aan deels onbetaald gelaten factuur van 1 mei 2017 ter zake verleende zorg in de maand april 2017 (€ 2.720,00 minus het door [gedaagde partij] betaalde bedrag van € 960,00) en € 264,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.760,00 vanaf 26 augustus 2018 tot de dag van algehele voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
2.3.
[gedaagde partij] voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde partij] betwist het aantal door [eisende partij] gedeclareerde uren en het door [eisende partij] gehanteerde uurtarief. Volgens [gedaagde partij] heeft [eisende partij] niet zo veel uur zorg aan [erflaatster] verleend en komt het gedeclareerde aantal uren niet overeen met de beperking in de zorgovereenkomst dat de zorgverlener maximaal drie dagen per week zorg zou verlenen. Ook wijkt het gedeclareerde uurtarief van € 40,00 af van het in de zorgovereenkomst vermelde tarief van € 30,00 per uur en van de nadien tussen partijen gemaakte afspraak van € 20,00 per uur. [gedaagde partij] meent dat zij met een betaling van € 960,00 de verleende zorg over de maand april 2017 heeft betaald en niets meer aan [eisende partij] verschuldigd is.
3.2.
Het had - in het licht bezien van de betwisting van [gedaagde partij] - op de weg van [eisende partij] gelegen zijn stellingen van een nadere concretisering en feitelijke uitwerking en onderbouwing te voorzien. Bewijs dan wel een onderbouwing dat er mondeling een uurtarief van € 40,00 is overeengekomen ontbreekt. Dat de SVB in mei 2017 een factuur van maart 2017 heeft betaald waarin een uurtarief van € 40,00 is opgenomen maakt het voorgaande niet anders. Het aantal gedeclareerde uren is evenmin (feitelijk concreet) onderbouwd. [eisende partij] is ook niet nader ingegaan op het verweer van [gedaagde partij] dat andere zorgverleners veel minder uren zorg declareerden (urenbriefjes productie 11 bij conclusie van antwoord) Het betreffen blote stellingen, hetgeen gelet op de betwisting van [gedaagde partij] onvoldoende is. Dit brengt met zich dat het gevorderde restant factuurbedrag zal worden afgewezen. Nu de hoofdvordering van [eisende partij] wordt afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenvorderingen (buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente) eveneens worden afgewezen. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.
3.3.
[eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 360,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 180,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eisende partij] in de aan de zijde van [gedaagde partij] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 360,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
CJ