Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam],
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over een persoonsgebonden budget (PGB) en een zorgovereenkomst. De eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde P.M.F. Otten, vordert betaling van een onbetaalde factuur en buitengerechtelijke kosten van de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. R.L. de Graaff. De zorgovereenkomst, gesloten op 1 september 2012, regelt de zorgverlening aan wijlen mevrouw [erflaatster]. De eisende partij heeft persoonlijke verzorging, verpleging en ondersteuning verleend, maar de gedaagde partij betwist het aantal gedeclareerde uren en het gehanteerde uurtarief. De gedaagde partij stelt dat de eisende partij niet het aantal uren zorg heeft verleend zoals overeengekomen en dat het gehanteerde uurtarief niet overeenkomt met de afspraken in de zorgovereenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde bedragen. De rechter oordeelt dat de eisende partij niet heeft aangetoond dat er een mondelinge afspraak was over het uurtarief van € 40,00 en dat het aantal gedeclareerde uren niet concreet is onderbouwd. Hierdoor worden de vorderingen van de eisende partij afgewezen, evenals de nevenvorderingen zoals de vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 360,00.
Het vonnis is uitgesproken op 19 augustus 2020 door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers en is openbaar gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in civiele procedures, vooral in geschillen over zorgovereenkomsten en financiële verplichtingen.