ECLI:NL:RBLIM:2020:6405

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
8315860 CV EXPL 20-653
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige pensioenpremies en wettelijke handelsrente

In deze zaak vorderden de Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) en het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (BPF) betaling van achterstallige pensioenpremies van een vennootschap onder firma en haar vennoten. De eisende partijen stelden dat de gedaagden, op basis van de CAO en de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds, verplicht waren om premies te betalen aan RAS en BPF. Ondanks meerdere aanmaningen en facturen, hadden de gedaagden een deel van de verschuldigde premies onbetaald gelaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden een bedrag van € 2.455,95 aan premies verschuldigd waren, waarvan een deel inmiddels was betaald. De eisende partijen vorderden daarnaast wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van RAS en BPF grotendeels toewijsbaar waren. De rechter wees de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 2.455,95 toe, maar wees de gevorderde wettelijke handelsrente over een ander bedrag af wegens onvoldoende onderbouwing. De kantonrechter oordeelde ook dat de gedaagden hoofdelijk moesten worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.365,89, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en de proceskosten van € 1.147,55. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8315860 CV EXPL 20-653
Vonnis van de kantonrechter van 19 augustus 2020
in de zaak van:
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING RAAD VOOR ARBEIDSVERHOUDINGEN SCHOOMAAK- EN GLAZENWASSERSBRANCHE (RAS),
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
en
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde Vesting Finance Incasso b.v.,
tegen
de vennootschap onder firma
1.
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
en
3.
[gedaagde sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gedaagde sub 3 is in persoon verschenen, ook als gemachtigde van gedaagde sub 2 en als vertegenwoordiger van gedaagde sub 1,
Partijen worden hierna ook RAS, BPF en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens akte vermeerdering van eis
  • de conclusie van dupliek met producties
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
RAS is opgericht door de sociale partners die zijn verbonden aan de CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf. Op grond van deze CAO is [gedaagden] verplicht tot betaling van premie aan RAS.
2.2.
[gedaagden] valt onder de werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het schoonmaak- en glazenwassersbranche. Op grond van art. 3 lid 1 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 is [gedaagden] verplicht tot betaling aan BPF van de voor haar werknemers in dat verband verschuldigde pensioenpremies.
2.3.
De administrateur van RAS en BPF heeft [gedaagden] diverse facturen voor verschuldigde premies verzonden. [gedaagden] heeft die facturen tot een bedrag van € 2.455,95 onbetaald gelaten.
2.4.
Na aanmaningen en sommaties heeft [gedaagden] € 599,57 betaald.
2.5.
Na dagvaarding heeft de administrateur van RAS en BPF € 1.183,77 premies aan [gedaagden] in rekening gebracht. Ondanks sommaties door de incassogemachtigde van RAS en BPF heeft [gedaagden] dit bedrag niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Bij dagvaarding vorderen RAS en BPF om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van
  • € 2.365,89, vermeerderd met de “hiervoor vermelde vertragingsrente” over
  • de proceskosten.
3.2.
Bij repliek hebben RAS en BPF gevorderd:
  • “ [naam] ” te veroordelen conform het bij inleidende dagvaarding gevorderde,
  • [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 1.183,77 hoofdsom, “wettelijke handelsrente ad € 18,65 tot aan de dag van voldoening” en € 216,76 aan buitengerechtelijke incassokosten,
  • [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat RAS en BPF in hun vermeerdering van eis kennelijk abusievelijk hebben gevorderd “ [naam] ” te veroordelen conform hetgeen bij dagvaarding is gevorderd. Het is voor een ieder duidelijk dat zij [gedaagden] bedoeld hebben, zodat de kantonrechter de vordering op die manier zal lezen en beoordelen. Met de “hiervoor vermelde vertragingsrente” hebben RAS en BPF verwezen naar het lichaam van de dagvaarding. Omdat daar telkens melding wordt gemaakt van wettelijke handelsrente, staat dus vast dat RAS en BPF de wettelijke handelsrente vorderen.
4.2.
Het bij dagvaarding gevorderde bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 2.455,95 aan premies, € 63,76 aan wettelijke handelsrente tot en met 15 januari 2020 en € 445,75 buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), verminderd met na de verzonden aanmaningen verrichte betalingen van € 599,57. Deze betalingen hebben RAS en BPF in mindering gebracht op de hoofdsom.
4.3.
Bij vermeerdering van eis vorderen RAS en BPF een hoofdsom van € 1.183,77 aan verschuldigde premies, € 18,65 aan wettelijke handelsrente en € 216,76 buitengerechtelijke kosten.
4.4.
De verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsommen wordt door [gedaagden] niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat op de door RAS en BPF aangevoerde grondslag deze toewijsbaar zijn.
4.5.
De over de hoofdsom van € 2.455,95 gevorderde wettelijke handelsrente tot en met 15 januari 2020 is eveneens toewijsbaar aangezien RAS en BPF voldoende hebben gesteld om dit onderdeel toe te wijzen en [gedaagden] daar geen verweer tegen gevoerd heeft. Ook zal de wettelijke handelsrente over de resterende hoofdsom van € 1.856,38 worden toegewezen en wel vanaf 16 januari 2020 tot de dag van voldoening.
4.6.
De over de hoofdsom van € 1.183,77 gevorderde wettelijke handelsrente van € 18,65 zal worden afgewezen. Onduidelijk is namelijk gebleven over welke periode deze rente is berekend. RAS en BPF hebben op dit punt hun vordering onvoldoende met concrete stellingen onderbouwd.
4.7.
Het verweer van [gedaagden] spitst zich toe op de gevorderde vergoedingen voor buitengerechtelijke kosten. Anders dan [gedaagden] veronderstelt, is voor de verschuldigdheid van de door RAS en BPF gevorderde vergoedingen niet vereist dat zij [gedaagden] eerst bij aangetekende brief aanmanen/sommeren tot betaling van de verschuldigde premies en handelsrente. [gedaagden] heeft verder verwezen naar een e-mail van 11 februari 2020 waarin zij de (incasso)gemachtigde van RAS en BPF een betalingsvoorstel doet. Ook dit kan [gedaagden] niet baten want ook als de incassogemachtigde niet op dat voorstel gereageerd heeft, doet dat er niet aan af dat [gedaagden] de redelijke kosten die RAS en BPF hebben moeten maken om [gedaagden] tot betaling van de volledige hoofdsommen te bewegen, verschuldigd is. RAS en BPF waren, als zij dat voorstel al hebben ontvangen, bovendien niet verplicht om akkoord te gaan met de voorgestelde gespreide betaling. Ook waren zij niet verplicht om daarop te reageren.
De kantonrechter stelt vast dat RAS en BPF voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding van 15% over de verschuldigde hoofdsommen wordt als een redelijke vergoeding beschouwd en zal daarom worden toegewezen.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van RAS en BPF tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 108,55
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.147,55.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan RAS en BPF van € 2.365,89, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.856,38 vanaf 16 januari 2020 tot de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan RAS en BPF van € 1.400,53,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van RAS en BPF tot op heden begroot op € 1.147,55,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW