ECLI:NL:RBLIM:2020:6415

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
8694802 cv expl 20-3833
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over retentierecht op een gehuurde auto na schade en onenigheid over kosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiser, die een Land Rover Discovery huurt, de teruggave van de auto van de gedaagde partij, Automobiel Centrale De Uiver B.V. Eiser heeft de auto laten repareren na schade door diefstal, maar is ontevreden over de kosten die door De Uiver in rekening zijn gebracht. De Uiver heeft de auto in haar bezit gehouden op basis van een retentierecht, omdat eiser de facturen niet heeft betaald. De kantonrechter heeft de procedure in kort geding behandeld en beoordeeld of De Uiver rechtmatig gebruik maakt van het retentierecht. De rechter concludeert dat De Uiver aan de vereisten voor het uitoefenen van het retentierecht voldoet, omdat er sprake is van opeisbare vorderingen en voldoende samenhang tussen de vorderingen en de verplichting tot afgifte van de auto. Eiser's vorderingen worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van De Uiver.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8694802 CV EXPL 20-3833
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 27 augustus 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. I. Bakker,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIEL CENTRALE DE UIVER B.V.,
gevestigd te Doenrade,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.P.A.-H. van den Heuvel.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Uiver worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief zijdens De Uiver van 19 augustus 2020 met producties 1 t/m 7
- de mondelinge behandeling gehouden op 20 augustus 2020, waarbij [eiser] de originele dagvaarding met de producties 1 t/m 25 heeft ingebracht, en waarbij
De Uiver een pleitnotitie en een andere productie 2 heeft ingebracht, ter vervanging van de reeds ingebrachte productie 2.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt van leasemaatschappij Autopoule B.V. een Land Rover Discovery met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). In juli 2019 is de auto als gevolg van diefstal zwaar beschadigd geraakt. De schade is door autoschadeherstelbedrijf [naam bv] B.V (hierna: [naam bv] ) en de (eerste) schadebeoordelaar, die door de verzekering is ingeschakeld, begroot op € 8.761,45. De auto stond op dat moment bij [naam bv] .
2.2.
[eiser] achtte die schadevaststelling te laag en heeft zich tot De Uiver, gespecialiseerd in Land Rover, gewend. In september 2019 heeft [eiser] aan De Uiver de opdracht gegeven om:
- de schade aan de auto te (her)beoordelen (en dit verder af te wikkelen met de verzekering), - de auto te repareren.
2.3.
[eiser] heeft De Uiver hierna bij emailbericht van 25 september 2019 bericht dat [naam bv] hem heeft laten weten dat de auto bij haar moet worden weggehaald. De Uiver heeft vervolgens de auto bij [naam bv] opgehaald waarbij De Uiver de rekening van [naam bv] aan [eiser] heeft voorgeschoten. De Uiver heeft de auto bij haar gestald. [eiser] is hiervan per emailbericht van 26 september 2019 in kennis gesteld. Daarbij is tevens verzocht om documenten. Uit de daarna ontvangen documenten is De Uiver voor het eerst ermee bekend geworden dat [eiser] niet de eigenaar is van de auto.
2.4.
De Uiver heeft vervolgens de opdracht tot her-calculatie van de schade uitgevoerd. De Uiver heeft hieraan uiteindelijk in totaal 28,5 uren besteed.
2.5.
Per emailbericht van 12 december 2019 heeft De Uiver haar her-calculatie van de schade met een totaalbedrag van € 23.407,10 excl. btw aan [eiser] voorgehouden. Daarbij is tevens (nogmaals) melding gemaakt van de voor [eiser] gemaakte kosten van [naam bv] ad € 805,00 excl. btw, de gemaakte transportkosten van € 125,00 excl. btw en haar uurtarief van € 106,50 excl. btw.
2.6.
Dekra Automotive, de door de verzekering ingeschakelde schade(her)beoordelaar, bevestigt bij emailbericht van 15 januari 2020 aan De Uiver de opdracht tot herstel van de auto met het bericht dat [eiser] telefonisch akkoord is gegaan met het herstel door De Uiver. Hierin is tevens meegedeeld dat de reparatie op basis van nacalculatie zal worden afgehandeld.
2.7.
Bij email van 5 februari 2020 verzoekt De Uiver [eiser] om de aangeleverde akte van cessie te ondertekenen alvorens de herstelwerkzaamheden te kunnen starten. Hierop wordt niet gereageerd. De Uiver verzoekt daarna meermaals om een persoonlijk onderhoud met [eiser] . Die stukken zijn nimmer aangeleverd.
2.8.
Ook Dekra Automotive bericht [eiser] in haar emailbericht van 6 maart 2020 dat de schade zal worden gerapporteerd op basis van nacalculatie. Dekra Automotive deelt daarbij mee dat, indien [eiser] niet meewerkt met het ondertekenen en retourneren van de stukken, de schade alleen wordt vergoed op basis van zichtbaarheid.
2.9.
Op 23 maart 2020 maakt Dekra Automotive het schaderapport op waarbij de schade wordt vastgesteld op de (slechts) zichtbare schade van € 22.817,87 incl. btw.
2.10.
[eiser] neemt diezelfde dag telefonisch contact op met De Uiver en stelt zich bedonderd te voelen, omdat De Uiver een hoger bedrag hanteert dan Dekra Automotive.
2.11.
De Uiver heeft [eiser] hierop bericht dat zij
- de opdracht beëindigt,
- de verrichte werkzaamheden en de voor [eiser] gemaakte kosten factureert en
- een beroep doet op het retentierecht totdat de facturen zijn voldaan.
2.12.
De Uiver heeft daarop per email aan [eiser] een specificatie gezonden van de verrichte werkzaamheden en de gemaakte kosten. Vervolgens zijn de daarbij behorende facturen aan [eiser] gezonden. In de daarop volgende periode heeft De Uiver aan [eiser] diverse aanmaningen en vervolgfacturen voor doorlopende kosten gestuurd.
De totale vordering bedraagt € 9.284,94.
2.13.
Bij brief van 1 juli 2020 stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij de in rekening gebrachte kosten disproportioneel vindt. [eiser] heeft de facturen tot op heden onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, de veroordeling van De Uiver om de Land Rover weer in de macht te brengen van [eiser] door teruggave daarvan en tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 voor elke ingegane dag dat De Uiver hieraan niet voldoet alsmede de veroordeling van De Uiver tot betaling van een schadevergoeding van
€ 2.500,00 en de veroordeling in de (na)kosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat De Uiver jegens hem onrechtmatig handelt door het retentierecht uit te oefenen op basis van een niet-bestaande vordering.
3.3.
De Uiver voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang ligt besloten in de aard van de gevraagde voorziening.
4.2.
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiser] een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hem gevorderde voorlopige maatregel voorshands gerechtvaardigd voorkomt. Daarbij zal de kantonrechter uitgaan van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden en het ter zitting gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering.
4.3.
Partijen zijn ter zitting verdeeld over de vraag of De Uiver ten aanzien van de auto een wettelijk retentierecht heeft. Alvorens een garagehouder een retentierecht rechtsgeldig kan uitoefenen, dient er aan een aantal vereisten te zijn voldaan. In de eerste plaats dient er sprake te zijn van een opeisbare vordering op de schuldenaar. In de tweede plaats dient er tussen de vordering en de verbintenis voldoende samenhang te bestaan en in de derde plaats is vereist dat de garagehouder de feitelijke macht over de auto uitoefent.
4.3.1.
Vaststaat dat [eiser] aan De Uiver opdracht heeft gegeven om de schade te (her)beoordelen. Deze opdracht is daadwerkelijk uitgevoerd. Voor zover [eiser] bedoelt dat deze opdracht niet naar tevredenheid is uitgevoerd, kan de kantonrechter deze blote stelling niet volgen. Uit de door De Uiver ingebrachte stukken is immers op te maken dat Dekra Automotive alle vertrouwen had in De Uiver en bereid was om te schade af te wikkelen op basis van nacalculatie. Niet is betwist dat De Uiver 28,5 uren aan deze opdracht heeft besteed, wat correspondeert met een bedrag van € 3.672,96. Die kosten zijn gefactureerd en ondanks aanmaningen onbetaald gelaten, waarvoor geen plausibele verklaring is aangedragen. Daarmee is aan het eerste vereiste van opeisbaarheid voldaan.
4.3.2.
De Uiver heeft bovendien met de ingebrachte, en onweersproken gebleven, emailberichten van 25 en 26 september 2019 voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] (al dan niet nog telefonisch) opdracht heeft gegeven om de auto bij De Uiver te stallen, voor zover dit niet al voortvloeit uit de aard van de gegeven opdrachten. Het valt immers niet gemakkelijk in te zien hoe De Uiver de opdracht om de schade te beoordelen - en, zoals ter zitting is erkend: de gegeven, opdracht tot reparatie - zou moeten uitvoeren zonder feitelijk te beschikken over de auto. [eiser] heeft ook nimmer bezwaren geuit tegen het feit dat de auto bij De Uiver is gestald, waar de auto zich tot op heden ononderbroken bevindt. De kantonrechter gaat daarom ervan uit dat De Uiver rechtmatig de feitelijke macht is gaan uitoefenen over de auto. Niet is betwist dat De Uiver hierbij kosten van transport heeft gemaakt en kosten van [naam bv] heeft voorgeschoten. Ook die kosten zijn gefactureerd en onbetaald gelaten. Die kosten kunnen zo nodig als samenhangend worden beschouwd, ze vallen onder (een overkoepelende) overeenkomst tot herbeoordeling en herstel. Ook ten aanzien van die vorderingen is aan het vereiste van opeisbaarheid voldaan.
4.3.3.
Uit het vorenstaande volgt dat er voldoende samenhang bestaat tussen die opeisbare vorderingen en de verplichting tot afgifte van de auto. Uit het vorenstaande volgt tevens dat ook aan het derde vereiste is voldaan.
4.4.
Ter zitting heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat, nu De Uiver geen uitvoering heeft gegeven aan de opdracht tot reparatie, er geen sprake zou zijn van een opeisbare vordering (aldus: uit hoofde van een reparatie) terwijl ook aan het derde vereiste daarmee niet zou zijn voldaan. [eiser] verwijst hiervoor naar de uitspraak van de kantonrechter Rotterdam van 3 mei 2011 (ECLI:NL:RBROT:2011:BQ:4141, r.o. 2.4.5.) alsmede op, in zijn algemeenheid, de literatuur van mr. J.E. Fesevur.
4.4.1.
[eiser] miskent hiermee dat De Uiver aan het retentierecht geen vordering tot reparatie ten grondslag legt en reeds, zoals uiteengezet, uit andere hoofde opeisbare vorderingen heeft op [eiser] . Anders dan in de door [eiser] aangehaalde zaak, heeft de Uiver wel degelijk op rechtmatige wijze de feitelijke macht over de auto verkregen. Zoals overwogen, bevond de auto zich bij De Uiver ten behoeve van beide opdrachten, en daarmee rechtmatig. Dat De Uiver de tweede opdracht uiteindelijk niet heeft uitgevoerd, maakt dit niet anders. Het is overigens geenszins aannemelijk geworden dat De Uiver nimmer de intentie zou hebben gehad om de auto te repareren, zo [eiser] dit bedoelt te betogen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat partijen het erover eens zijn dat alsnog een nakoming van de reparatieovereenkomst een gepasseerd station is.
4.5.
Het feit dat [eiser] de omvang van de stallingskosten betwist, is op zichzelf geen beletsel voor aanvaarding van een retentierecht. Ook indien de stallingskosten te hoog zouden zijn berekend, heeft De Uiver immers nog altijd aanspraak op een allesbehalve gering totaalbedrag. Van een disproportionaliteit, of strijd met de redelijkheid en billijkheid, is dan ook geen sprake. Het belang van De Uiver bij het zekerstellen van haar geldvordering - wat van de exacte hoogte dan ook zij -, afgezet tegen de huidige waarde van de zwaar beschadigde auto en het belang van [eiser] om deze onverwijld terug te krijgen, maakt dat De Uiver zonder meer in redelijkheid een retentierecht toekomt.
4.6.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat De Uiver rechtmatig gebruik maakt van het haar toekomende retentierecht. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal, als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten van De Uiver, tot op heden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde (tarief: gemiddeld). Voor de hogere kostenveroordeling (aldus aan het tarief: complex ad
€ 960,00) ziet de kantonrechter geen aanleiding. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.8.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Uiver tot op heden begroot op € 720,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen twee weken na aanschrijving door De Uiver volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NIv