ECLI:NL:RBLIM:2020:6501

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
8252453 CV EXPL 20-129
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur voor verhuur van audio-installatie en de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst

In deze zaak vordert de eiser, [handelsnaam 1], betaling van een factuur van € 1.259,57 van de gedaagden, [handelsnaam 2], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De vordering is gebaseerd op een veronderstelde overeenkomst voor de verhuur van een audio-installatie, die door de neef van gedaagde [gedaagde sub 2] zou zijn opgehaald. De eiser stelt dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, maar de gedaagden betwisten dit. De procedure omvat verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief whatsapp-berichten en e-mails die door de partijen zijn overgelegd. De rechter concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. De gedaagden hebben de ontvangst van de factuur en herinneringen betwist, en de rechter oordeelt dat het enkel versturen van een factuur geen bewijs vormt voor een overeenkomst. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en de eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8252453 CV EXPL 20-129
Vonnis van de kantonrechter van 26 augustus 2020
in de zaak van:
[eiser]handelend onder de naam
[handelsnaam 1],
wonend / gevestigd te [plaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.C. Blommendaal,
tegen:
de vennootschap onder firma
1.
[gedaagde sub 1]tevens handelend onder de naam
[handelsnaam 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.P. van Mulken.
Partijen worden hierna [eiser] en (gezamenlijk) [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 december 2019 met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord van 4 maart 2020 met productie 1
- de conclusie van repliek van 8 april 2020 met producties 6 tot en met 11
- de conclusie van dupliek van 3 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam neef] , de neef van gedaagde [gedaagde sub 2] , heeft bij [eiser] ten behoeve van de carnavalsviering een audio-installatie opgehaald en de algemene bepalingen van [eiser] ondertekend.
2.2.
Bij factuur van 14 februari 2018 heeft [eiser] een bedrag van € 1.034,55 bij [handelsnaam 2] in rekening gebracht, welke factuur is verzonden naar de [adres] te [vestigingsplaats] . Als kenmerk is vermeld: Verhuur [naam] 3.0.
2.3.
Op 1 maart 2018 heeft [eiser] een herinnering verzonden aan [handelsnaam 2] ter attentie van [naam neef] aan de [adres] te [vestigingsplaats] wegens het uitblijven van betaling van de factuur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.259,57, waarvan € 1.034,55 aan hoofdsom, tot betaling van de proceskosten, beide vermeerderd met wettelijke rente en veroordeling in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt het bestaan van een overeenkomst tussen partijen aan haar vordering ten grondslag op grond waarvan [gedaagden] de factuur ten bedrage van € 1.034,55 dient te voldoen. De geleverde goederen hebben betrekking op een audio-installatie die door [naam neef] , de neef van gedaagde [gedaagde sub 2] , is opgehaald en waarbij [naam neef] tevens namens [gedaagden] de algemene bepalingen van [eiser] heeft ondertekend. [eiser] ging er bij afgifte van de goederen van uit dat [naam neef] daarbij handelde in naam van [gedaagden] De factuur is onbetaald gebleven terwijl de betalingstermijn is verstreken en [gedaagden] is in verzuim. Hierom heeft [eiser] de vordering ter incasso uit handen gegeven en kosten gemaakt.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal voor zover van belang nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De centrale vraag die gezien de standpunten van partijen in deze zaak beantwoord dient te worden, is of tussen [eiser] en [gedaagden] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagden] gehouden is de factuur van 14 februari 2018 aan [eiser] te voldoen.
4.2.
[eiser] heeft gesteld dat zij mondeling opdracht van [gedaagden] heeft gekregen tot het ter beschikking stellen van een audio-installatie voor de duur van drie dagen waarbij ook de prijzen zijn besproken en dat daarmee de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. [gedaagden] heeft dit gemotiveerd betwist.
4.3.
De vordering van [eiser] is gegrond op een door haar gestelde overeenkomst tot verhuur van goederen door [eiser] aan [gedaagden] ten behoeve van de carnavalsviering. Hetgeen hieromtrent is gesteld in de dagvaarding is bijzonder summier. Pas bij repliek heeft [eiser] gesteld dat sprake is van een mondelinge overeenkomst en dat de door [naam neef] ondertekende algemene voorwaarden in deze zaak dienen te gelden als contractvoorwaarden. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de stelplicht - in het licht van het verweer van [gedaagden] - erop neer dat van [eiser] wordt verwacht dat zij voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit blijkt dat een overeenkomst met [gedaagden] tot stand is gekomen en dat zij de stellingen concreet en gemotiveerd onderbouwt.
4.4.
Ter onderbouwing van het bestaan van een overeenkomst tussen partijen heeft [eiser] een aantal, deels ongedateerde whatsappberichten in het geding gebracht. Als productie 5 bij dagvaarding en productie 11 bij repliek worden gedeelten van whatsappberichten overgelegd, voor zover van belang:
[gedaagde sub 2] : “mer dao gaon ieg binne boe en 2 weke naor touw in de hoop geld los te maken. En daan kom ieg dieg betale.
Verzender: “Ut zal zoewiezoe via de baank moote”
[gedaagde sub 2] : Das aog gein probleem. Mer daan deurt ut unnne daag langer wamd daan mot ieg iers storte.
(…)
Verzender: “En dat heb ik net ook al tegen [naam neef] gezegd. Jij of [naam neef] hebben dat met hun geregeld.
[gedaagde sub 2] : Ga zelf wel even kijken bij [naam] .
Verzender: Ik heb nu uit noodzaak het geluid en licht geleverd. En dat is het eigelijk ook.
[gedaagde sub 2] : Zo lastig kan het niey zijn dat licht te fiksen. Zet dat extra werk ook maar op facktuur.
(…)
Verzender: De factuur moest ik naar? Sturen.
[gedaagde sub 2] : Naar [naam neef] . Je mag mij een copie sturen. Hoeft niet op de zaak wand ik had dat van [naam] zwart gedaan.
Verzender: Bij mij is het wel niet zwart.
[gedaagde sub 2] : Maakt niet uit.
Verzender: Is officiele factuur met btw. Dus moet niet naar [e-mail adres] ofzo iets.
[gedaagde sub 2] : Ja kun je ook doen. Kan dan de btw terug vorderen.
Verzender: Ik maak ergens deze week de factuur in orde.
(…)
Verzender: Heb net de factuur al zo’n beetje gemaakt. Had het ook al aan [naam neef] doorgegeven. Voor de 3 dagen met staffelkorting kom ik uit op 855 euro ex btw zonder de rookvloeistof. Weet niet of deze gebruikt is.
[gedaagde sub 2] : Okee.
Tevens heeft [eiser] whatsappberichten overgelegd tussen [eiser] en [naam neef] , waarin wordt vermeld dat [naam neef] voor [gedaagde sub 2] werkzaam is, wordt ingehuurd en zij samen klussen doen (productie 8 bij repliek). Voorts wordt een whatsappbericht overgelegd met als inhoud, voor zover van belang (productie 9 bij repliek):
“Ik moest die zooi voor hem regelen, factuur gegevens staan op zijn naam. Ik heb destijds wel ervoor getekend maar was toen minderjarig, hij vangt geld van de klus krijgt het niet geregeld laatste dag moet ik zijn shit gaan regelen en dan wilt die niet betalen en ik word er voor aangekeken nou zo werkt het niet, 1 ik was destijds minderjarig 2 het was niet mijn bedrijf er zijn zo als gezegd afspraken gemaakt en telefoon gesprek geweest tussen mijn pleegouders & [eiser] en verder mocht ik me er niet mee bemoeien dus hoe wie wat verder geen idee, enige wat ik weet is dat het in handen van [gedaagde sub 2] ligt en meer niet. En dat [gedaagde sub 2] het geld al opgemaakt had voor de factuur kwam ik kan ik niks aan doen.”
In een overgelegde e-mail van 28 maart 2020 stelt [naam neef] dat hij in opdracht van [handelsnaam 2] het licht en geluid heeft gehuurd.
Tevens wordt een whatsappgesprek overgelegd dat is gevoerd tussen de organisator van het [naam] 3.0 festival en [eiser] .
Voorts heeft [eiser] een afschrift van een Facebookpagina in het geding gebracht waarmee [eiser] wil aantonen dat [gedaagden] actief is (geweest) in de audiodienstverlening.
4.5.
[gedaagden] betwist dat hij in de whatsappgesprekken ‘ [gedaagde sub 2] ’ is, welke naam staat vermeld bovenaan het gesprek. Ook betwist [gedaagden] dat hij de Facebookpagina heeft aangemaakt. Hij wijst erop dat op die pagina verschillende gegevens staan die niet overeenstemmen met de contactgegevens van [gedaagden] en het door hem gehanteerde KvK-nummer.
4.6.
De door [eiser] in het geding gebrachte stukken, waaronder de hiervoor beschreven whatsappberichten, kopie van een Facebookpagina en e-mailbericht van [naam neef] (zie r.o. 4.4), vormen onvoldoende aanwijzing dat tussen [eiser] en [gedaagden] een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagden] betwist dat hij degene is die de whatsappgesprekken heeft gevoerd en die onder de naam [gedaagde sub 2] aan de conversatie heeft deelgenomen. Gezien deze betwisting had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen welke personen deze chatgesprekken hebben gevoerd, bijvoorbeeld door aan te tonen van welke telefoonnummers de berichten afkomstig zijn. En zelfs indien zou blijken dat de gesprekken zijn gevoerd door [gedaagden] dan betreft het slechts gedeelten van gesprekken die zijn overgelegd en kan uit de context niet worden opgemaakt of de gesprekken betrekking hebben op het gevorderde dan wel dat het een andere kwestie betreft. Zo blijkt niet van alle gesprekken op welke datum ze zijn gevoerd en blijkt niet dat de factuur die in diverse gesprekken ter sprake komt ziet op de huur van een geluidsinstallatie. Dat [naam neef] in een gesprek stelt dat hij “die zooi voor hem moest regelen” maakt onvoldoende duidelijk waar dit gesprek op ziet. De hiervoor beschreven stukken kunnen dan ook niet als een deugdelijke grondslag van de vordering worden aangemerkt.
4.7.
Voorts stelt [eiser] bij repliek dat sprake is van een overeenkomst omdat de algemene voorwaarden, die namens [gedaagden] door [naam neef] zijn ondertekend, als contractvoorwaarden hebben te gelden. De kantontonrechter is het met [gedaagden] eens dat de overgelegde ‘Algemene Bepalingen [handelsnaam 1] ’(bijlage 1 bij dagvaarding) niet kunnen worden aangemerkt als zijnde een overeenkomst/contractvoorwaarden gelet op de inhoud daarvan. In de overgelegde algemene voorwaarden zijn geen bepalingen opgenomen die de kern van de prestatie aangeven zoals wat is verhuurd, tegen welke prijs, op welke periode de verhuur ziet, wanneer aflevering plaatsvindt e.d. Het betreft bedingen van meer algemene aard die zomaar in meer overeenkomsten zouden kunnen worden opgenomen. De vraag of [eiser] erop heeft mogen vertrouwen dat [naam neef] bevoegd was om namens [gedaagden] op te treden, kan daarmee in het midden blijven.
4.8.
Tevens stelt [eiser] dat [gedaagden] door ingebruikname van de audio-installatie de rechtshandeling zou hebben bekrachtigd en daardoor gebonden zou zijn aan de overeenkomst en dus betaling van de factuur. In het licht van de betwisting door [gedaagden] heeft [eiser] geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat [gedaagden] de audioapparatuur, waar de in het geding zijnde factuur op ziet, daadwerkelijk in gebruik heeft genomen. Dit klemt temeer aangezien tussen partijen vast staat dat het [naam neef] was die de installatie daadwerkelijk heeft opgehaald bij [eiser] .
4.9.
[eiser] heeft op 14 februari 2018 een factuur verstuurd aan [handelsnaam 2] , op 1 maart 2018 een betalingsherinnering ter attentie van de heer [naam neef] en vervolgens heeft de incassogemachtigde van [eiser] diverse herinneringen gestuurd. [gedaagden] betwist de ontvangst van de factuur en herinneringen.
Wat hiervan ook zij, het versturen van een factuur dan wel betalingsherinnering betreft een eenzijdige handeling van [eiser] dan wel haar incassogemachtigde. Het enkel versturen dan wel ontvangen hiervan vormt in deze zaak geen bewijs of aanwijzing voor een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst.
4.10.
[eiser] heeft gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] en gezien het voorgaande onvoldoende omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat tussen [eiser] en [gedaagden] een overeenkomst tot stand gekomen is die als grondslag kan worden aangemerkt ten aanzien van het gevorderde. [eiser] heeft niet aan haar stelplicht voldaan zodat de vordering bij gebrek aan een deugdelijke grondslag zal worden afgewezen en niet wordt toegekomen aan eventuele nadere bewijslevering.
4.11.
De nevenvorderingen die verband houden met de hoofdsom, te weten de vorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en nakosten zullen eveneens worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 360,00 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 360,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
type: LS