In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 26 augustus 2020, staat de opzegging van abonnementen door de consument centraal. De eiser, Ziggo B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in verzet is gegaan tegen een eerder verstekvonnis. Ziggo vorderde betaling van € 925,02, bestaande uit abonnementsgelden en kosten die voortvloeien uit wanbetaling. De gedaagde stelt dat hij de overeenkomst in juni 2014 heeft opgezegd, maar Ziggo betwist dit en stelt dat er geen verzoek tot opzegging is ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de abonnementen heeft opgezegd. De kantonrechter wijst erop dat de gedaagde geen kopieën van opzeggingsbrieven of bevestigingen van Ziggo heeft overgelegd. Bovendien heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde in de periode na de vermeende opzegging nog gebruik heeft gemaakt van de diensten van Ziggo, wat de stelling van opzegging verder ondermijnt.
De kantonrechter bekrachtigt het eerdere verstekvonnis en oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het retourneren van de mediaboxen, aangezien Ziggo de retourbox heeft verzonden. De gedaagde heeft nagelaten de mediaboxen te retourneren, wat leidt tot de conclusie dat de vordering van Ziggo terecht is. De kantonrechter veroordeelt de gedaagde in de kosten van de verzetprocedure, die zijn begroot op € 120,- voor gemachtigdensalaris. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.