ECLI:NL:RBLIM:2020:6567
Rechtbank Limburg
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Kort geding tot opheffing van beslag door derde op paarden
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 3 september 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, dochter van twee vennoten van een vennootschap onder firma, vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagde was gelegd op twee paarden. De gedaagde had eerder een vonnis verkregen waarbij de vennoten van de vennootschap hoofdelijk waren veroordeeld tot betaling van een bedrag van meer dan € 13.000,00. De eiseres stelde dat de paarden haar eigendom waren en dat het beslag derhalve onrechtmatig was. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering, omdat zij niet de juiste procedure had gevolgd volgens artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter oordeelde dat de eiseres inderdaad niet-ontvankelijk was, omdat zij alleen de gedaagde had gedagvaard en niet ook de executant. De rechter veroordeelde de eiseres in de proceskosten van de gedaagde, die op € 720,00 werden begroot. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.