ECLI:NL:RBLIM:2020:6799

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
8357515 CV EXPL 20-960
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en de vraag wie de contractspartij is in een geschil tussen een verhuurder en een huurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen Maritieme-Tech B.V. en een gedaagde die onder een handelsnaam handelt. Maritieme-Tech vordert de terugbetaling van een borgsom van € 3.979,22 die zij heeft betaald in het kader van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst is op 10 april 2018 aangegaan, maar de gedaagde heeft deze overeenkomst ondertekend zonder haar eigen naam te vermelden. Maritieme-Tech stelt dat de gedaagde als contractspartij moet worden aangemerkt, terwijl de gedaagde betwist dat zij in persoon heeft gehandeld en stelt dat de overeenkomst is gesloten met een vennootschap.

De kantonrechter heeft de bevoegdheid om te oordelen over de vordering, maar oordeelt dat Maritieme-Tech onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde als contractspartij kan worden beschouwd. De rechter wijst erop dat de gedaagde handelde onder een geregistreerde handelsnaam en dat de huurovereenkomst niet duidelijk maakt dat zij in eigen naam heeft gehandeld. De rechter concludeert dat de gedaagde niet als contractspartij kan worden aangemerkt en wijst de vordering van Maritieme-Tech af. Tevens wordt Maritieme-Tech veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8357515 CV EXPL 20-960
Vonnis van de kantonrechter van 9 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
MARITIEME-TECH B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
eisende partij,
gemachtigde mr. S. Winkelhorst,
tegen
[gedaagde], tevens handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna Maritieme-Tech en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlaten producties
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Maritieme-Tech is op 10 april 2018 een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan betreffende de woonruimte aan het [adres 2] te [plaats] . Als verhuurder en beheerder wordt in de huurovereenkomst genoemd “ [handelsnaam] ” onder vermelding van de naam “ [naam] ”.
2.2.
Ook staat de naam “ [naam] ” vermeld ten name van wie de betalingen dienen te worden verricht. [naam] is de partner van [gedaagde] en bestuurder van Sint George B.V.
2.2.1.
Het is [gedaagde] die zonder vermelding van haar naam en/of enige toelichting de huurovereenkomst heeft ondertekend bij:
“Verhuurder:[handelsnaam]
2.3.
Maritieme-Tech heeft bij aanvang een borgsom van € 3.300,00 betaald. De huurovereenkomst is eind september 2018 beëindigd.
2.4.
Maritieme-Tech heeft via het emailadres zoals vermeld op de huurovereenkomst, [e-mailadres] , feitelijk met [gedaagde] gecommuniceerd over de oplevering van de woning en de teruggave van de borgsom. Maritieme-Tech heeft “Sint George B.V., mevr. [naam] ” aangemaand tot terugbetaling van de borg.
2.5.
[gedaagde] handelt sedert 1 januari 2019 onder de geregistreerde naam “ [handelsnaam] ”. Het bezoekadres van deze eenmanszaak is het adres van het gehuurde en dit pand is eigendom van [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
Maritieme-Tech vordert, samengevat, de veroordeling van [gedaagde] om aan Maritieme-Tech te betalen € 3.979,22, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Maritieme-Tech legt daaraan ten grondslag dat tussen Maritieme-Tech en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand is gekomen, dat de borgsom eind oktober 2018 opeisbaar is geworden en dat [gedaagde] ondanks sommaties niet heeft voldaan aan haar verplichting om die borgsom terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De bevoegdheid van de kantonrechter
In zaken betreffende huur van woonruimte is uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde is gelegen (art. 103, tweede zin, Rv.). De kantonrechter dient zijn bevoegdheid in dergelijke zaken ambtshalve te toetsen (art. 110 lid 1 Rv). Het gehuurde is gelegen in [plaats] . Dat betekent dat de kantonrechter te Rotterdam in deze zaak bevoegd zou zijn om over de vordering te oordelen. Een van de achterliggende gedachten voor deze bevoegdheidsregeling is dat de huurder van woonruimte bescherming moet worden geboden. Nu in deze zaak de huurder echter de eiser is en door te dagvaarden voor de kantonrechter van de woonplaats van de gedaagde geen beroep op deze bescherming doet, zal de kantonrechter zich toch bevoegd achten om over de vordering te oordelen.
4.2.
[gedaagde] voert het verweer dat zij ten onrechte in persoon is gedagvaard. Zij stelt bij antwoord dat Maritieme-Tech een overeenkomst heeft gesloten met [handelsnaam] B.V. Bij dupliek stelt [gedaagde] dat Sint George B.V. de verhuurder was en dat zij de overeenkomst namens Sint George B.V. heeft ondertekend. Zij betwist dat zij in persoon heeft ondertekend.
4.3.
Het is in beginsel aan Maritieme-Tech om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij een contract is aangegaan met [gedaagde] , omdat zij een beroep doet op de rechtsgevolgen hiervan. In dit verband gaat het erom of [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst in eigen naam heeft opgetreden of als vertegenwoordiger van [handelsnaam] B.V. dan wel Sint George B.V.
4.3.1.
De beantwoording van de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij heeft opgetreden of als vertegenwoordiger van een ander, waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt, hangt af van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Bij de toepassing van deze maatstaf komt niet alleen betekenis toe aan de inhoud van de wederzijdse verklaringen maar ook aan de verdere omstandigheden van het geval, waaronder mede de door de wederpartij kenbare hoedanigheid van de handelende persoon en de context waarin partijen optraden, omdat die medebepalend kunnen zijn voor de wederzijdse verwachtingen en voor de betekenis die partijen aan elkaars verklaringen en gedragingen geven. Ook kunnen mede van belang zijn gedragingen en verklaringen en andere omstandigheden die plaatsvinden nadat de handeling is verricht.
4.4.
Maritieme-Tech beroept zich met name erop dat " [handelsnaam] ” geen geregistreerde handelsnaam is. Het is voor de kantonrechter evenwel duidelijk dat [gedaagde] , die in persoon procedeert, met “ [handelsnaam] (B.V.)” bedoelt “ [handelsnaam] ”, waarvan Maritieme-Tech immers bij akte heeft aangegeven dat dít tot 1 januari 2019 (inderdaad) de handelsnaam is geweest van Sint George B.V. Het is ook “ [handelsnaam] ” die sedert 1 januari 2019 de eenmanszaak is van [gedaagde] . Nu vast staat dat Maritieme-Tech aanmaningen heeft verzonden naar (juist) Sint George B.V., waarvoor Maritieme-Tech geen verklaring heeft aangedragen, moet het ervoor worden gehouden dat het Maritieme-Tech duidelijk moet zijn geweest dat de geregistreerde handelsnaam van Sint George B.V. destijds, [handelsnaam] , in de huurovereenkomst was afgekort tot “ [handelsnaam] ”. De letterlijke tekst van de huurovereenkomst, en daarmee die afkorting, is niet doorslaggevend voor de vraag wie als contractspartij heeft te gelden. In de tekst van de huurovereenkomst wordt [handelsnaam] bovendien genoemd onder vermelding van [naam] . Maritieme-Tech heeft niet gesteld niet ermee bekend te zijn dat [naam] de directeur van Sint George B.V. is. Alles wijst in zoverre veeleer op Sint George B.V. als contractspartij.
4.4.1.
[gedaagde] is weliswaar degene geweest die haar handtekening heeft gezet, maar onder de naam [handelsnaam] . De naam van [gedaagde] staat noch bij de ondertekening noch elders in de overeenkomst vermeld. Ook dit duidt veeleer erop dat [gedaagde] handelde als vertegenwoordiger van de vennootschap. Uit de sommaties aan het adres van Sint George B.V., in de persoon van “mevrouw [naam] ”, is af te leiden dat Maritieme-Tech in eerste instantie wellicht begreep dat [gedaagde] , als ondertekenaar van de huurovereenkomst, [naam] was die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst handelde als vertegenwoordiger van Sint George B.V. Hoe het ook zij, enkel vanwege het zetten van de handtekening kan hier niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] voor zichzelf handelde. De huurpenningen zijn ook nimmer ten name van [gedaagde] overgemaakt.
4.4.2.
Maritieme-Tech wijst bij repliek erop dat het e-mailadres en de website, welke op de huurovereenkomst staan vermeld, toebehoren aan de eenmanszaak die [gedaagde] momenteel (aldus sedert 1 januari 2019) heeft. Hiermee is evenwel niets gezegd over het e-mailadres en de website ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst tot eind 2018. De eenmanszaak van [gedaagde] onder die naam bestond toen nog niet. Blijkens de stukken maakt [gedaagde] eind 2018 telkens gebruik van dit e-mailadres, behorend destijds bij nog altijd [handelsnaam] (en dus Sint George B.V.) en antwoordt [gedaagde] na te zijn aangeschreven onder Sint George B.V. Al deze feiten wijzen niet erop dat [gedaagde] in persoon heeft gehandeld, maar veeleer als vertegenwoordiger van Sint George B.V. Maritieme-Tech heeft bij repliek onvoldoende onderbouwd dat dit anders zou zijn. Het feit dat [gedaagde] eigenaar is van het pand, maakt haar nog geen contractspartij. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tijdens de verhuurperiode zich in persoon als verhuurder heeft gedragen. Het feit dat zij actief betrokken is geweest bij de aangelegenheden omtrent het einde van de verhuur, maakt haar evenmin tot contractpartij. Haar betrokkenheid kan eenvoudigweg worden verklaard omdat de B.V. het bedrijf is van haar partner, terwijl zij aldus stelt enige functie te hebben gehad in de B.V. [gedaagde] is kennelijk op andere wijze dan als bestuurder van de vennootschap bevoegd geweest om de vennootschap bij het aangaan van de overeenkomst te vertegenwoordigen. Het feit dat [gedaagde] heeft nagelaten in deze procedure hieromtrent voldoende duidelijkheid te scheppen, kan uiteraard niet met zich brengen dat zij daarom in persoon wel als contractspartij moet worden aangemerkt.
4.4.3.
Hetgeen Maritieme-Tech bij akte overigens heeft aangevoerd, blijft buiten beschouwing nu het nemen van de akte bedoeld was om uitsluitend te reageren op de bij dupliek ingebrachte producties. Zo zal de kantonrechter niet ingaan op de stelling in de akte dat uit de bewoordingen in de mail van 3 februari 2019 moet worden opgemaakt dat [gedaagde] met de handelsnaam ook de rechten en plichten van Sint George B.V. ten aanzien van deze huurovereenkomst heeft overgenomen. Partijen hebben zich immers niet eerder erover uitgelaten of sprake is van een wijziging van de contractspartij, zodat de kantonrechter hieraan niet toekomt. [gedaagde] heeft bij dupliek overigens nog gesteld dat de borg zich nog altijd in de B.V. bevindt.
4.5.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat Maritieme-Tech onvoldoende onderbouwd heeft gesteld waarom [gedaagde] als contractspartij kan worden beschouwd, en daarmee een vordering jegens [gedaagde] kan instellen. De vorderingen zullen daarmee worden afgewezen.
4.6.
Maritieme-Tech dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Maritieme-Tech in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NIv