ECLI:NL:RBLIM:2020:6800

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
8398174 CV EXPL 20-1270
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens voortdurende huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Krijtland Wonen en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], over de ontbinding van een huurovereenkomst. Krijtland Wonen vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een langdurige huurachterstand van [gedaagde sub 1]. De huurachterstand was op het moment van dagvaarding opgelopen tot € 1.719,74, en ondanks een betalingsregeling was deze niet nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand meer dan drie maanden bedroeg, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter oordeelde dat de gedaagden, ondanks hun financiële problemen, niet ontslagen konden worden van hun betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft de vordering van Krijtland Wonen toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en ontruiming van de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8398174 CV EXPL 20-1270
Vonnis van de kantonrechter van 9 september 2020
in de zaak van:
STICHTING KRIJTLAND WONEN, voorheen mede genaamd de stichting Woningstichting Vaals en de stichting Woningstichting Gulpen,
gevestigd te Vaals,
eisende partij,
gemachtigde: J.M.H.C. Haenen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

gedaagde partij 1,
wonende te [woonplaats] ,

2.[gedaagde sub 2] ,

gedaagde partij 2,
wonende te [woonplaats] ,
procederend in persoon.
De eisende partij zal hierna Krijtland Wonen worden genoemd en gedaagde partijen zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] of gedaagde(n), worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het schriftelijke antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de schriftelijke dupliek
  • de akte houdende uitlating productie en tevens akte houdende vermindering van eis
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wonen Krijtland heeft bij schriftelijke overeenkomst van 18 juli 2017 aan [gedaagde sub 1] de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] , verhuurd. De huurprijs bedraagt thans € 532,06, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen. [gedaagde sub 2] is de echtgenote van [gedaagde sub 1] , zij heeft haar hoofdverblijf op het hiervoor genoemde adres en is daarom medehuurder.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft sinds 2017 een achterstand in de betalingen van de huurtermijnen.
2.3.
Krijtland Wonen heeft met [gedaagde sub 1] op 31 januari 2019 een betalingsregeling getroffen. [gedaagde sub 1] is deze regeling niet nagekomen. Krijtland Wonen heeft [gedaagde sub 1] bij brief van 5 december 2019 gesommeerd het toen openstaande bedrag van € 1.187,68 te voldoen binnen vijftien dagen na bezorging en [gedaagde sub 1] € 178,15 exclusief BTW buitengerechtelijke incassokosten in het vooruitzicht gesteld indien het bedrag niet op de vijftiende dag na ontvangst van de brief zou zijn voldaan. [gedaagde sub 1] heeft het bedrag niet binnen de gestelde termijn betaald.
2.4.
Daarna is de huurschuld tot en met maart 2020 opgelopen tot € 1.719,74.

3.Het geschil

3.1.
Krijtland Wonen vordert primair:
1. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden;
2. gedaagde partij te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, het gehuurde te verlaten en te ontruimen met de zijnen/haren en het zijne/hare en met overgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Krijtland Wonen te stellen;
3. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan Krijtland Wonen tegen kwijting te betalen € 1.935,30 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2020 (de dag van dagvaarding) tot de dag van algehele voldoening en € 532,06 of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zal zijn toegelaten, voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf 1 maart 2020 zolang het gehuurde door gedaagde niet is ontruimd en ter vrije beschikking van Krijtland Wonen gesteld, ter zake van de te lijden huurderving;
4. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
Krijtland Wonen vordert subsidiair, des de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, gedaagden hoofdelijk te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan Krijtland Wonen te betalen
€ 1.935,30 ter voldoening van achterstallige huurpenningen en incassokosten als bovengemeld en te vermeerderen met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening en gedaagden hoofdelijk, des de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] heeft gesteld dat hij bereid is de openstaande rekeningen te betalen, maar dat het niet lukt het hele bedrag te betalen. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat hij de extra kosten niet kan betalen. Hij heeft inkomsten uit werk en uitkering en moet daarvan zijn gezin onderhouden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter leidt uit de dagvaarding af dat het door Krijtland Wonen gevorderde bedrag van € 1.935,30 als volgt kan worden gespecificeerd:
€ 1.719,74 hoofdsom
€ 215,56 buitengerechtelijke incassokosten
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 1] de vordering heeft erkend. Dat hij heeft gesteld deze niet te kunnen betalen doet niet af aan de erkenning de vordering verschuldigd te zijn.
4.3.
Bij akte vermindering van eis heeft Krijtland Wonen gesteld dat de omvang van de hoofdsom van € 1.719,74 verminderd dient te worden met een na betekening van de dagvaarding door gedaagden betaald bedrag van in totaal € 1.250,-.
4.4.
In artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een betaling in de eerste plaats in mindering dient te komen op de kosten, dan op de verschenen rente en tot slot op de hoofdsom en de lopende rente.
4.5.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn door Krijtland Wonen gesteld op
€ 215,56, inclusief € 37,41 BTW. De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 178,15 zouden voor toewijzing in aanmerking komen. De brief van
5 december 2019 voldoet namelijk aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW en de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2 lid 1 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten zijn dan ook niet onredelijk. De gevorderde BTW over de buitengerechtelijke incassokosten zou eveneens voor toewijzing in aanmerking komen, nu Krijtland Wonen heeft gesteld niet BTW-plichtig te zijn en Krijtland Wonen het bedrag niet kan verrekenen op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968.
4.6.
De betaalde € 1.250,- komen, zoals hiervoor is overwogen, ten eerste in mindering op de buitengerechtelijke incassokosten. Deze zijn daarmee volledig voldaan. Het restantbedrag (€ 1.250,- minus € 215,56 =) € 1.034,44 komt in mindering op de hoofdsom van € 1.719,74, die volledig voor toewijzing in aanmerking zou komen omdat de vordering door gedaagden is erkend. De toe te wijzen (restant)hoofdsom bedraagt dan € 685,30.
4.7.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over € 1.719,74 vanaf 13 maart 2020 tot 23 maart 2020 en vanaf de data van de deelbetalingen over de op dat moment nog openstaande bedragen tot de dag van algehele voldoening.
4.8.
Ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wordt als volgt overwogen. Niet betwist is dat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding € 1.719,74 bedroeg. Gedurende de looptijd van deze procedure heeft [gedaagde sub 1] de huurachterstand teruggebracht naar minder dan drie maanden.
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat iedere tekortkoming van een huurder van woonruimte in de nakoming van een van diens verbintenissen de verhuurder bevoegd maakt de huurovereenkomst geheel of gedeeltelijk door de rechter te doen ontbinden en dat de daarop gerichte vordering zich voor toewijzing leent, tenzij de bewuste tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (art. 6:265 BW in verbinding met art. 7:231 lid 1 BW). De tekortschietende huurder zal in beginsel zelf een voldoende gemotiveerd beroep op (een van) de genoemde wettelijke uitzonderingen moeten doen, zij het dat de rechter in het bijzonder ten aanzien van de huur van woonruimte acht dient te slaan op de voor hem kenbare bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder eventueel zelfs omstandigheden die zich na de tekortkoming voorgedaan hebben. De rechter dient in ieder geval het woonbelang van de huurder in zijn beoordeling te betrekken. Dit belang wordt in de rechtspraak zodanig zwaarwegend geacht, dat in het algemeen een huurachterstand die minder is dan de huursom voor drie maanden van te geringe betekenis geacht wordt om de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden gedwongen ontruiming van de woonruimte te rechtvaardigen. Dit kan anders liggen indien bij een actueel lagere huurschuld daarnaast is komen vast te staan dat de huurder in het (nabije) verleden bij herhaling achterstanden in de betaling heeft doen ontstaan. Dit laatste is hier het geval. Op het moment van dagvaarding bedroeg de huurachterstand ruim drie maanden. Deze tekortkoming kan niet ongedaan worden gemaakt doordat [gedaagde sub 1] de huurachterstand tijdens deze procedure grotendeels heeft ingelopen. Immers, indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een voortdurende verplichting (zoals de verplichting tot tijdige betaling van de huur), kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt en wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Verder staat vast dat [gedaagde sub 1] al sinds 2017 stelselmatig te laat is met het betalen van de huur en hij heeft ook tijdens deze procedure de achterstallige huur niet volledig voldaan. Het tijdig betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen van de huurder voortvloeiende uit de huurovereenkomst. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat hij moeite heeft financieel rond te komen omdat hij zijn gezin met één inkomen moet onderhouden. Het is de kantonrechter duidelijk dat geen sprake is van onwil de huur tijdig te betalen, maar dat [gedaagde sub 1] moeite heeft om financieel rond te komen ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting jegens Krijtland Wonen. Het niet kunnen voldoen aan zijn betalingsverplichting jegens Krijtland Wonen kan ook niet worden gezien als een tekortkoming die naar haar aard de ontbinding niet kan rechtvaardigen. De gevorderde ontbinding en ontruiming zullen dan ook worden toegewezen.
4.10.
Tot en met de maand van ontbinding, die door dit vonnis tot stand komt, is [gedaagde sub 1] de huurprijs verschuldigd. Voor elke ingegane maand daarna, tot en met die waarin hij het gehuurde ontruimt, is [gedaagde sub 1] krachtens artikel 7:225 BW een gelijk bedrag verschuldigd als schadevergoeding. Ook deze vorderingen worden toegewezen.
4.11.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Krijtland Wonen worden begroot op:
- exploot € 105,03
- griffierecht € 499,-
- salaris gemachtigde
€ 450,-(2,5 punt)
totaal € 1.054,03

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan de Krijtland Wonen, des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, € 685,30 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2020 over € 1.719,74 vanaf 13 maart 2020 tot 23 maart 2020 en vanaf de data van de deelbetalingen over de op dat moment nog openstaande bedragen tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om dit gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, met alle personen en zaken die zich daar van de zijde van hem bevinden, en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Krijtland Wonen te stellen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, om voor elke ingegane maand vanaf september 2020 tot en met de maand waarin aan de veroordeling onder 5.3 is voldaan aan Krijtland Wonen € 532,06, of het bedrag dat bij wettelijke huurverhoging zal zijn toegelaten, te betalen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten van Krijtland Wonen, tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 1.054,03;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
BM