ECLI:NL:RBLIM:2020:6975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
8149586 CV EXPL 19-7476
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voorschot op legitieme portie en vordering ex art. 4:78 lid 1 BW; Kantonrechter onbevoegd

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J.L.J. Pfeil, van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H.J.E. de Bruijn, een voorschot op haar legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster. De erflaatster is op [overlijdensdatum 1] overleden en had in haar testament bepaald dat eiseres en haar zuster als erfgenamen zijn uitgesloten. Eiseres heeft in 2017 aanspraak gemaakt op haar legitieme portie, maar gedaagde heeft haar niet op de hoogte gesteld van het overlijden van erflaatster en heeft niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat hij niet bevoegd is om over de vordering te beslissen, omdat de vordering op basis van artikel 4:78 lid 1 BW niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. De vordering is van onbepaalde waarde, en de kamer voor andere zaken dan kantonzaken is bevoegd. De zaak is daarom verwezen naar deze kamer voor verdere behandeling. De partijen zijn erop gewezen dat zij in de vervolgprocedure alleen kunnen procederen bij advocaat en dat er griffierechten verschuldigd zijn. De beslissing is op 16 september 2020 genomen door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8149586 CV EXPL 19-7476
Vonnis van de kantonrechter van 16 september 2020
in de zaak van:
[eiseres],
wondend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A.J.L.J. Pfeil,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. H.J.E. de Bruijn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum 1] is in haar laatste woonplaats [woonplaats 1] overleden: [erflaatster] , hierna te noemen: de erflaatster.
2.2.
De erflaatster was eerst gehuwd met [naam 1] . Uit dit huwelijk zijn geboren [eiseres] en haar zuster [naam zus eiseres] (hierna te noemen: [naam zus eiseres] ).
2.3.
Erflaatster is daarna gehuwd geweest met [naam 2] (hierna te noemen: vader [gedaagde] ). Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, onder wie [gedaagde] (gedaagde partij).
2.4.
Vader [gedaagde] is op [overlijdensdatum 2] overleden.
2.5.
[naam zus eiseres] is op 1 december 2009 overleden. Zij heeft twee kinderen als afstammelingen nagelaten.
2.6.
De erflaatster heeft bij testament van 27 januari 2012 beschikt over haar nalatenschap. Voor zover hier van belang heeft zij in dit testament het volgende bepaald:
- [eiseres] (eisende partij) en de afstammelingen van [naam zus eiseres] zijn uitgesloten als erfgenamen van de nalatenschap,
- de drie kinderen uit haar tweede huwelijk zijn tot enige erfgenamen benoemd,
- [gedaagde] is tot executeur benoemd.
2.7.
[gedaagde] heeft de benoeming tot executeur aanvaard.
2.8.
De nalatenschap is door de erfgenamen aanvaard.
2.9.
[eiseres] had in de laatste jaren van het leven van erflaatster geen contact met erflaatster omdat erflaatster dat niet wenste. [gedaagde] heeft [eiseres] niet op de hoogte gesteld van het overlijden van erflaatster. De zoon van [naam zus eiseres] heeft [eiseres] daar op enig moment over ingelicht.
2.10.
Bij brief van 30 juni 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] medegedeeld dat zij aanspraak maakt op haar legitieme portie. Verder heeft zij aan [gedaagde] verzocht haar alle informatie te verschaffen op basis waarvan de legitieme portie kan worden vastgesteld.
2.11.
Bij brief van 29 augustus 2017 heeft [gedaagde] inhoudelijk gereageerd. [gedaagde] heeft daarin een praktische oplossing voorgesteld door betaling van een som ineens, eventueel rekening houdend met de negatieve waarde-ontwikkeling van de nalatenschap sinds het overlijden van erflaatster. [gedaagde] heeft er daarbij op gewezen dat de andere twee legitimarissen akkoord zijn gegaan met een uitkering van € 7.500,00 per persoon en dat [eiseres] breukdeel van de legitieme portie het dubbele is van deze legitimarissen.
2.12.
Bij brief van 11 september 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] gevraagd een concreet voorstel te doen en alsnog de gevraagde informatie aan haar te verstrekken.
2.13.
Bij e-mail van 25 september 2017 met bijlagen heeft [gedaagde] aan [eiseres] de volgende informatie verstrekt:
  • een (concept)aangifte erfbelasting
  • de aanslag erfbelasting
  • een overzicht van box 3 van de belastingaangifte 2013.
De e-mail vermeldt in de aanhef dat er twee bijlagen zijn bijgevoegd waarvan een bijlage is genaamd: “Financiele gegevens [erflaatster] .pdf”.
2.14.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd omdat [eiseres] meer informatie van [gedaagde] verlangde. Hoewel [gedaagde] heeft toegezegd nadere informatie te zullen verschaffen, is dat tot het moment dat [eiseres] deze procedure heeft gestart niet gebeurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen om:
1. binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] alle gegevens te vertrekken die nodig zijn om de legitimaire massa en daarmee de legitimaire portie te berekenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft. Tot die informatie behoort in ieder geval:
a. de boedelbeschrijving,
b. de aangifte erfbelasting,
c. rekeningafschriften van alle rekeningen van erflaatster van de laatste vijf jaar voor haar overlijden,
d. aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting van erflaatster over de laatste drie jaar voor haar overlijden,
e. de onderliggende stukken die zijn gebruikt voor het opstellen van de documenten in het pdf bestand ‘financiële gegevens [erflaatster] ’,
f. gegevens betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatsters tweede man, dhr. [naam 2] , inclusief het testament dan wel de verklaring dat er geen testament was en de huwelijkse voorwaarden die tussen hen beiden golden ten tijde van zijn overlijden,
2. aan haar als voorschot op de haar toekomende legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster een bedrag van € 15.000, althans € 13.891,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [overlijdensdatum 1] , althans vanaf een kort daarna gelegen datum, althans een nader door de rechtbank te bepalen datum, althans vanaf 30 juni 2017, tot de dag van betaling,
3. aan [eiseres] de proceskosten en de nakosten te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verzuimdatum tot de dag van betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert aan dat de kantonrechter niet bevoegd is in deze zaak een beslissing te nemen. Dit verweer slaagt. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.2.
[eiseres] vordering voor wat betreft het overleggen van informatie is gebaseerd op art. 4:78 lid 1 BW. In die bepaling wordt de kantonrechter niet als bevoegde rechter aangewezen. Het betoog van [eiseres] dat “algemeen wordt aangenomen” dat de kantonrechter toch bevoegd is omdat hij wel bevoegd is bij een verzoek op grond van art. 4:78 lid 2 BW, moet als onjuist worden verworpen. Ander dan [eiseres] betoogt, wordt dat niet algemeen aangenomen.
4.3.
De op grond van artikel 4:78 lid 1 BW ingestelde vordering is een vordering van onbepaalde waarde. In beginsel is bij een dergelijke vordering de rechter van de kamer van andere zaken dan kantonzaken bevoegd. Dat is slechts anders als duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.
Die duidelijke aanwijzingen zijn door [eiseres] niet gesteld. Haar verwachting dat de vordering niet boven € 25.000,00 zal uitkomen, is niet als een duidelijke aanwijzing te kwalificeren.
4.4.
Het in onderdeel 2. gevorderde bedrag is volgens [eiseres] een voorschot op de na ontvangst van de gevorderde stukken te vast te stellen legitieme portie. [eiseres] heeft verder expliciet gesteld dat zij weliswaar verwacht dat de legitieme portie niet hoger zal zijn dan
€ 25.000,00, maar dat zij zich in dit verband wel nadrukkelijk alle rechten voorbehoudt. Hieruit volgt dat [eiseres] , voor het geval de legitieme portie meer dan € 25.000,00 bedraagt, geen afstand wenst te doen van het meerdere. Op grond van deze constatering en omdat onderdeel 2 van de vordering onlosmakelijk verband houdt met de vordering onder 1, is de kantonrechter van oordeel dat ook onderdeel 2 van de vordering van [eiseres] ter verdere behandeling dient te worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken dient te worden behandeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak voor de verdere behandeling in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de afdeling burgerlijk recht van de rechtbank Limburg, zittingslocatie Maastricht,
5.2.
deelt partijen mede dat zij in het vervolg van deze procedure alleen kunnen procederen bij advocaat,
5.3.
bepaalt dat de door elk van partijen te stellen advocaat zich bij akte, uiterlijk in te dienen op de schriftelijke rol van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de afdeling burgerlijk recht van deze rechtbank zittingslocatie Maastricht op
14 oktober 2020dient uit te laten over de wijze waarop men wenst voort te procederen,
5.4.
wijst partijen erop dat de kamer voor andere zaken dan kantonzaken zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 81,00 voor [eiseres] ,
5.5.
wijst [eiseres] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eiseres] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
5.6.
wijst [gedaagde] erop dat na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor hij van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
5.7.
wijst partijen erop dat van iemand die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW