ECLI:NL:RBLIM:2020:7225

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
8483578 \ CV EXPL 20-1882
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van huur van een voertuig met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 september 2020, vordert de eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde H.G. Zeiger, betaling van een bedrag van € 146,34 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van huur van een voertuig, waarbij de eisende partij stelt dat de gedaagde partij een achterstand heeft van € 105,99 en daarnaast wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij een consument is en dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn, maar dat er in deze zaak geen schending van deze bepalingen heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter oordeelt dat de vordering ten aanzien van de hoofdsom, € 105,99, niet is weersproken en dus toegewezen kan worden. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat de eisende partij niet specifiek heeft aangegeven vanaf welke datum de gedaagde partij in verzuim is. Wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten, oordeelt de kantonrechter dat deze niet kunnen worden toegewezen, omdat de eisende partij niet heeft aangegeven vanaf welke datum de gedaagde partij in verzuim is.

De gedaagde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de eisende partij zijn begroot op € 205,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8483578 \ CV EXPL 20-1882
Vonnis van de kantonrechter van 23 september 2020
in de zaak van:
[eisende partij],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde H.G. Zeiger Gerechtsdeurwaarder,
tegen:
[gedaagde partij],
wonende [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juli 2020
- de akte m.b.t. het informatieformulier voor zaken waarin de gedaagde een natuurlijk persoon is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Uit de overgelegde akte blijkt dat gedaagde partij een consument is. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.3.
Eisende partij vordert – samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 146,34, te vermeerderen met rente en kosten.
2.4.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Eisende partij heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten overeenkomst van huur van een voertuig bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 105,99. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 16 april 2020 op € 0,36. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 40,00 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is.
2.5.
De vordering ten aanzien van de hoofdsom staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
2.6.
Nu eisende partij niet voldoende specifiek heeft gesteld met ingang vanaf welke datum gedaagde partij met de betaling van de aan de hoofdsom onderliggende factuur in verzuim is, zal de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
2.7.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke datum gedaagde partij in verzuim is. Nu eisende partij echter heeft nagelaten te stellen vanaf welke datum gedaagde partij in verzuim is, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen.
2.8.
Gedaagde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 86,85
  • griffierecht € 83,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 205,85

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 105,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 205,85,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken
type: JEC