ECLI:NL:RBLIM:2020:7226

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
8514906 \ CV EXPL 20-2133
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening met contractuele rente door een private kredietverstrekker

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een private kredietverstrekker en een gedaagde partij die geldleningsovereenkomsten had gesloten. De eisende partij, een kredietverstrekker, heeft de gedaagde partij opgeroepen tot betaling van een openstaand bedrag van € 25.000,00, dat voortvloeit uit twee geldleningsovereenkomsten die op 14 september 2015 en 10 januari 2016 zijn gesloten. De gedaagde partij had de verplichting om het geleende bedrag in maandelijkse termijnen terug te betalen, maar heeft deze verplichtingen niet nagekomen. De eisende partij heeft de vordering gematigd en verzocht om toewijzing van het bedrag, vermeerderd met contractuele rente van 10,75% per jaar vanaf 30 april 2020.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met de terugbetaling van de lening. De eisende partij heeft niet voldoende onderbouwd waarom het openstaande bedrag direct opeisbaar was, maar de rechter heeft op basis van de onbetwist gelaten stellingen van de eisende partij geoordeeld dat de gedaagde partij haar terugbetalingsverplichtingen niet is nagekomen. De vordering van de eisende partij is toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met de contractuele rente. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.581,09. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8514906 \ CV EXPL 20-2133
Vonnis van de kantonrechter van 23 september 2020
in de zaak van:
de stichting
[eisende partij]h.o.d.n.
[handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde [naam gemachtigde 1] ,
tegen:
[gedaagde partij],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde [naam gemachtigde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek om uitstel van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is een private kredietverstrekker en helpt ondernemers met financiering, coaching en tools.
2.2.
Gedaagde partij heeft, handelend in de uitoefening van een bedrijf of beroep (dus niet als consument) - op 14 september 2015 en op 10 januari 2016 een tweetal geldleningsovereenkomsten gesloten met eisende partij. Op grond van die overeenkomsten heeft eisende partij aan gedaagde partij in totaal € 25.000,00 geleend, welk bedrag gedaagde partij in vijf jaar diende terug te betalen in maandelijks termijnen van € 350,88, ingaande 25 april 2016.
2.3.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
2.4.
Op het moment van dagvaarden bedroeg het uit hoofde van de leningen terug te betalen bedrag nog € 24.679,81.

3.De vordering

3.1.
Eisende partij voert aan dat zij op grond van de overeenkomsten een vordering op gedaagde partij heeft van € 33.467,36, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
- € 24.679,81 hoofdsom
- € 1.021,80 vergoeding van buitengerechtelijke kosten
- € 214,58 btw over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten
- € 7.551,17 tot 30 april 2020 vervallen overeengekomen rente.
3.2.
Om haar moverende redenen matigt eisende partij haar vordering tot € 25.000,00 (‘met behoud van het recht op het meerdere’), te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 10,75% per jaar vanaf 30 april 2020 tot aan de dag van voldoening.
3.3.
Gedaagde partij heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord.

4.De beoordeling

4.1.
Dat het nog openstaande bedrag van de leningen in zijn geheel direct opeisbaar is, volgt volgens eisende partij uit art. 9 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden, waarbij zij overigens verzuimt uit te leggen waarom dat daaruit volgt. Blijkens dat artikel, meer specifiek art. 9.2., is eisende partij - kort gezegd - gerechtigd om het openstaande bedrag ineens op te eisen indien “jij je niet meer aan de afspraken houdt uit de Overeenkomst”.
4.2.
Eisende partij laat tevens na uit te leggen op welke wijze precies gedaagde partij de overeenkomst niet is nagekomen, doch uit de overige onbetwist gelaten (en daarmee in deze procedure vaststaande) stellingen van eisende partij kan genoegzaam worden afgeleid dat gedaagde partij vanaf enig moment haar maandelijks terugbetalingsverplichting heeft verzuimd na te komen. Daarmee staat dan ook vast dat eisende partij gerechtigd is het nog openstaande deel van de lening ineens terug te vorderen. Nu eisende partij haar vordering beperkt tot € 25.000,00, zal dat bedrag als niet althans onvoldoende betwist worden toegewezen.
4.3.
Gedaagde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 996,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 1.581,09

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente ad 10,75 % per jaar over € 24.679,81 vanaf 30 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.581,09,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC