Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam],
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering
4.De beoordeling
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 996,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een private kredietverstrekker en een gedaagde partij die geldleningsovereenkomsten had gesloten. De eisende partij, een kredietverstrekker, heeft de gedaagde partij opgeroepen tot betaling van een openstaand bedrag van € 25.000,00, dat voortvloeit uit twee geldleningsovereenkomsten die op 14 september 2015 en 10 januari 2016 zijn gesloten. De gedaagde partij had de verplichting om het geleende bedrag in maandelijkse termijnen terug te betalen, maar heeft deze verplichtingen niet nagekomen. De eisende partij heeft de vordering gematigd en verzocht om toewijzing van het bedrag, vermeerderd met contractuele rente van 10,75% per jaar vanaf 30 april 2020.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met de terugbetaling van de lening. De eisende partij heeft niet voldoende onderbouwd waarom het openstaande bedrag direct opeisbaar was, maar de rechter heeft op basis van de onbetwist gelaten stellingen van de eisende partij geoordeeld dat de gedaagde partij haar terugbetalingsverplichtingen niet is nagekomen. De vordering van de eisende partij is toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met de contractuele rente. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.581,09. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.