ECLI:NL:RBLIM:2020:7239

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
8692175 \ CV EXPL 20-3779
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimdatum onduidelijk, wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, bik afgewezen, kosten rekeningoverzicht per post als niet onderbouwd afgewezen

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 september 2020, is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid International Card Services B.V. (hierna: eisende partij) in een geschil verwikkeld met een consument (hierna: gedaagde partij) die in persoon procedeert. De eisende partij vordert betaling van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten, als gevolg van een debetstand die gedaagde partij heeft laten ontstaan op een aan hem verstrekte creditcard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten van de wet en dat gedaagde partij vermoedelijk een consument is, waardoor de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn. De kantonrechter oordeelt dat er geen schending van deze bepalingen heeft plaatsgevonden.

Eisende partij heeft haar vordering onderbouwd met de stelling dat gedaagde partij een debetstand van € 2.543,11 heeft laten ontstaan, die niet tijdig is aangezuiverd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke rente over de hoofdsom toewijsbaar is vanaf de dag van dagvaarding, omdat gedaagde partij niet voldoende specifiek heeft gesteld vanaf welke datum hij in verzuim is. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet kunnen worden toegewezen, omdat eisende partij niet heeft aangetoond vanaf welke datum gedaagde partij in verzuim is.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eisende partij tot € 500,00 toegewezen, met wettelijke rente, en gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 301,09. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8692175 \ CV EXPL 20-3779
Vonnis van de kantonrechter van 23 september 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Eisende partij vordert – samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met rente en kosten.
2.6.
Aan haar vordering heeft eisende partij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen waarbij eisende partij aan gedaagde partij een creditcard is verstrekt waarmee zij betalingen heeft gedaan dan wel geld heeft opgenomen. Gedaagde partij heeft een debetstand van € 2.543,11 laten ontstaan die niet binnen de overeengekomen termijn is aangezuiverd.
2.7.
Door de wanbetaling van gedaagde partij zag eisende partij zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. De gemaakte kosten van € 458,97,19 (incl. BTW) komen op grond van artikel 6:96 lid 5 Burgerlijk Wetboek voor rekening van gedaagde partij.
2.8.
Voorts maakt eisende partij aanspraak op wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 22,09 aan vervallen rente berekend tot 15 juli 2020.
2.9.
De totale vordering van eisende partij bedraagt volgens haar dan ook € 3.024,17. Eisende partij beperkt haar vordering wat deze procedure betreft echter tot een bedrag van
€ 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij eisende partij al haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel heeft gereserveerd.
2.10.
De kantonrechter constateert dat in de hoofdsom een bedrag van € 16,32 aan vervallen debetrente is verdisconteerd en een bedrag van € 5,00 aan rekeningoverz. per post.
2.11.
De kosten rekeningoverz. per post zullen als niet onderbouwd worden afgewezen.
2.12.
Nu eisende partij niet voldoende specifiek heeft gesteld met ingang van welke datum gedaagde partij met de betaling van het aan de hoofdsom onderliggende rekeningoverzicht in verzuim is, zal de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
2.13.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke datum gedaagde partij in verzuim is. Nu eisende partij echter heeft nagelaten te stellen vanaf welke datum gedaagde partij in verzuim is, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen.
2.14.
De resterende vordering groot € 2.521,79 staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
Nu eisende partij om haar moverende redenen de vordering, onder reserve van rechten op invordering van het restant, heeft beperkt tot € 500,00, zal dit bedrag worden toegewezen.
2.15.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 301,09
2.16.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voor het treffen van de door gedaagde partij gewenste betalingsregeling in het kader van deze procedure geen plaats is. Gedaagde partij dient zich daartoe tot eisende partij te wenden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 301,09,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC