In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden. Eiser vorderde de opheffing van beslag op twee auto’s, de Audi en de Smart, die door gedaagde sub 1 waren gelegd. Eiser stelde dat hij de eigenaar was van deze voertuigen en dat het beslag onterecht was gelegd. Gedaagde sub 1 voerde verweer en stelde dat eiser bewust onjuiste informatie had verstrekt over de betaling van een boete van € 23.040,00 die voortvloeide uit een eerder vonnis van 5 juni 2008. Dit vonnis was al ten uitvoer gelegd door beslaglegging op het huis van eiser in 2008. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat hij de rechtbank moedwillig had misleid. De verklaringen van eiser en zijn vader werden ongeloofwaardig geacht, wat leidde tot de afwijzing van alle vorderingen van eiser. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 1, die tot dat moment waren begroot op € 304,-. De proceskosten tussen eiser en de gedaagden sub 2 en 3 werden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten droeg.