Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam] ,
[naam onderbewindgestelde],
1.De procedure
2.De beoordeling
- dagvaarding € 86,85
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
Op 7 oktober 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in de zaak tussen FAMED B.V. als eisende partij en een gedaagde partij die procedeerde in persoon. De procedure begon met een dagvaarding en een verzoek om uitstel van de gedaagde partij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van artikel 111 lid 2 onder d Rv en artikel 21 Rv, waarbij de eisende partij de relevante feiten volledig en naar waarheid diende aan te voeren. De gedaagde partij werd vermoed een consument te zijn, wat betekende dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing waren, ook al was daar niet om gevraagd. De kantonrechter oordeelde echter dat er in deze zaak geen schending van deze bepalingen was.
De gedaagde partij heeft na het verkrijgen van uitstel niet meer gereageerd. De kantonrechter heeft de gevorderde wettelijke rente toegewezen tot de dag van voldoening, omdat de eisende partij geen einddatum voor de wettelijke rente had opgegeven. De overige vorderingen van de eisende partij werden als niet weersproken beschouwd en werden toegewezen. De gedaagde partij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de eisende partij op € 246,85 werden begroot.
In de beslissing heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 218,65 aan de eisende partij, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van dit bedrag vanaf 19 mei 2020. Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die ook met wettelijke rente werden belast. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.