ECLI:NL:RBLIM:2020:7690
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake mondelinge overeenkomst en draagplicht bij studieschuld
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een mondelinge overeenkomst met betrekking tot een studieschuld bij de Dienst Uitvoering en Onderwijs (DUO). De partijen, die een affectieve relatie hadden van 2011 tot eind 2019, hebben tijdens hun samenwoning afspraken gemaakt over de verdeling van hun schulden. De eiseres vorderde dat de kantonrechter zou verklaren dat beide partijen intern draagplichtig zijn voor de schuld bij DUO, die eind 2019 € 8.628,90 bedroeg. Eiseres stelde dat er op of omstreeks 10 oktober 2019 een mondelinge overeenkomst was gesloten waarin werd afgesproken dat zij en gedaagde ieder voor de helft verantwoordelijk zouden zijn voor deze schuld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er weliswaar een mondelinge afspraak was gemaakt, maar dat deze niet als een definitieve en afdwingbare overeenkomst kan worden beschouwd. De rechter verwees naar de Haviltex-maatstaf en de artikelen 3:33 en 3:35 BW, en concludeerde dat er geen wilsovereenstemming was over de voorwaarden van de afspraak. De gedaagde had betwist dat de afspraak onvoorwaardelijk was en had dit onderbouwd met zijn whatsappberichten. De rechter oordeelde dat eiseres niet mocht aannemen dat er een definitieve overeenkomst was ontstaan, en dat de vorderingen van eiseres niet toewijsbaar waren.
De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 30,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.H.M. Kuster.