ECLI:NL:RBLIM:2020:7708

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
C/03/282757 KG ZA 20-376
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing benoemingsbesluit statutaire bestuurder door de ondernemingsraad

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van de Ondernemingsraad (OR) van Stichting Omroep Limburg (SOL) om de schorsing van het benoemingsbesluit van een statutaire bestuurder. De OR stelde dat de Raad van Commissarissen (RvC) hen onvoldoende gelegenheid had geboden om advies uit te brengen over de benoeming. De RvC had echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gelegenheid geboden en de belangenafweging viel in het nadeel van de OR uit. De RvC had de OR op 30 juni 2020 gevraagd om advies over de benoeming van een nieuwe bestuurder, maar de OR volhardde in zijn standpunt dat de benoeming niet openbaar had moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de OR voldoende tijd had gekregen om advies uit te brengen en dat de vertraging in de benoeming van de operationeel directeur niet aan de RvC te wijten was. De vordering van de OR werd afgewezen en de OR werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/282757 KG ZA 20/376
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2020
in de zaak van:
DE ONDERNEMINGSRAAD L1,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
advocaat: mr. L.C.J. Sprengers
tegen
de stichting
STICHTING OMROEP LIMBURG,
in het bijzonder
DE RAAD VAN COMMISSARISSEN.
gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M. Huisman.
Partijen zullen hierna de OR en SOL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties
  • de mondelinge behandeling op 1 oktober 2020, waarbij beide partijen pleitnota’s overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SOL is in Limburg aangewezen als de publieke regionale media-instelling in de zin van de mediawet 2016 en daarmee houdster van de zendmachtiging.
2.2.
Als gevolg van een herstructurering heeft SOL (en de van SOL onderdeel uitmakende rechtspersonen) per 1 juli 2019 één (tweehoofdig) bestuur en één Raad van Commissarissen (hierna: RvC.).
2.3.
[naam operationeel directeur] en [naam commercieel directeur] waren vóór 1 juli 2019 reeds werkzaam bij SOL in het managementteam: [naam operationeel directeur] in de functie van Manager Mediafaciliteiten en [naam commercieel directeur] als Commercieel Manager. [naam operationeel directeur] is per 1 juli 2019 benoemd tot operationeel directeur en [naam commercieel directeur] tot commercieel directeur en voorzitter van de directie. Partijen zijn het erover eens dat het gaat om tijdelijke benoemingen voor de duur van een jaar. De arbeids- dan wel managementovereenkomsten met [naam operationeel directeur] en [naam commercieel directeur] eindigden op 30 juni 2020.
2.4.
Gedurende de periode 1 juli 2019 tot 1 juli 2020 zou binnen SOL een evaluatie plaatsvinden van de Topstructuur van SOL om zo per 1 juli 2020 tot een (eventueel nieuw) bestuursmodel te komen, inclusief de benoeming van de bestuurders.
2.5.
Bij aanvang van deze evaluatieperiode had de RvC de voorkeur voor een eenhoofdig bestuur. Nadat de OR de voorkeur voor een tweehoofdig bestuursmodel had uitgesproken, is de RvC aan die voorkeur tegemoetgekomen.
2.6.
De RvC heeft bij brief van 23 december 2019 gericht aan de OR (met als bijlage “Evaluatie Topstructuur L1”) als voorgenomen besluit medegedeeld dat het tweehoofdig bestuursmodel voor een periode van vier jaar wordt gecontinueerd. In de bijlage staat op pagina 18 de volgende passage:
“Zowel in de Beleidsregels Governance van het Commissariaat van de Media als in de statuten van L1 staat dat bestuurders openbaar geworven dienen te worden. Daaronder wordt verstaan dat een vacature voor bestuurder publiek bekend wordt gemaakt en eenieder daarop kan reageren. (…)
De RvC vindt ten principale dat in geval van een vacature openbaar geworven moet worden: dat is het meest transparant en biedt de organisatie de beste kan op ‘de juiste persoon voor de organisatie”.
2.7.
Bij e-mail van 14 januari 2020 heeft de RvC aan de OR medegedeeld dat op basis van het advies van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) de vacatures voor de bestuurders openbaar gemaakt zullen moeten worden en dat dus openbaar geworven zal moeten worden.
2.8.
Na gevraagd en verkregen uitstel heeft de OR op 19 februari 2020 advies uitgebracht. Dit advies behelst een dringende oproep om de huidige structuur te handhaven en om de huidige directeuren te (her)benoemen. De OR heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de twee directeuren als MT-lid reeds via een openbare werving zijn aangetrokken.
2.9.
In de daarop volgende correspondentie hebben partijen volhard in hun standpunten omtrent de vraag of al dan niet openbaar geworven dient te worden. De RvC vond van wel en de OR van niet.
2.10.
De RvC heeft zich vervolgens (bij e-mail van 27 maart 2020) op het standpunt gesteld dat de adviesprocedure is afgerond, maar dat zij desondanks de OR de gelegenheid biedt een alternatief plan in te dienen.
2.11.
De OR stelt vervolgens bij brief van 31 maart 2020 aan de RvC een alternatief plan voor: een eenhoofdig bestuursmodel. Reden hiervoor is dat de OR het openbaar werven van twee bestuurders zeer onwenselijk vindt. Verder spreekt de OR in dit plan de wens uit dat het zijn doel is beide huidige managers voor het bedrijf te houden.
2.12.
Bij brief van 17 april 2020 heeft de RvC de OR bericht niet aan dit verzoek te kunnen voldoen. Verder deelt de RvC aan de OR in deze brief mee dat die week de wervingsprocedure voor de twee bestuurders zal worden gestart en dat de OR voor de benoeming conform art. 30 WOR om advies gevraagd zal worden.
2.13.
Na de wervingsprocedure was in de ogen van de RvC [naam bestuurder] de “top-kandidaat” voor de vacature van bestuursvoorzitter. De beoogde kandidaat voor de andere vacature was [naam operationeel directeur] .
2.14.
De RvC heeft met [naam operationeel directeur] onderhandeld, maar die onderhandelingen zijn in juni 2020 gestaakt omdat zij het niet eens konden worden over de voorwaarden waaronder [naam operationeel directeur] de bestuursfunctie per 1 juli 2020 zou aanvaarden.
2.15.
In een bericht genaamd “Update Wervingsprocedure SOL/L1” van 29 juni 2020 heeft de RvC binnen SOL bekend gemaakt dat zij verwacht op korte termijn een voorgenomen besluit te nemen aangaande de te benoemen bestuurder Strategisch Commercieel. Ook deelt de RvC daarin mede dat geen geschikte kandidaat is gevonden voor de vacature Strategisch Operationeel, dat [naam operationeel directeur] ’ taken stoppen per 1 juli 2020 en dat [naam operationeel directeur] zich wel nog een korte periode zal inzetten voor een overdracht aan “de L1 organisatie”.
2.16.
Ondanks bezwaren van de RvC heeft de OR in een “Update” van 30 juni 2020 gericht aan de werknemers van SOL zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over voornoemd bericht van de RvC.
2.17.
Op 30 juni 2020 heeft de RvC aan de OR gevraagd om op 3 juli 2020 advies uit te brengen over de voorgenomen benoeming van [naam bestuurder] als bestuurder/voorzitter.
2.18.
De OR heeft vervolgens in een intern bericht van 30 juni 2020 de werknemers van SOL (samengevat) medegedeeld dat hij het uit oogpunt van (bedrijfs)continuïteit onverantwoord vindt dat afscheid genomen wordt van beide huidige bestuurders. De OR maakt de RvC in dit bericht het verwijt dat de RvC weinig waarde hecht aan het grote draagvlak dat beide bestuurders binnen SOL hebben.
2.19.
Diezelfde dag heeft binnen SOL een personeelsbijeenkomst plaatsgevonden. In een brief aan de RvC van dezelfde datum heeft de OR aan de RvC medegedeeld dat het personeel verbijsterd is en dat nagenoeg het voltallige personeel geen enkel vertrouwen meer heeft in de RvC.
2.20.
In een “Update” van 1 juli 2020 heeft de RvC aan de werknemers van SOL medegedeeld dat de berichtgeving van de OR feitelijke onjuistheden, onvolledig informatie bevat en er sprake is van eenzijdig belichting. De RvC heeft verder in dit bericht verklaard dat zij blijft bij de door hem gemaakte keuzes. De OR heeft hier op zijn beurt in een intern bericht aan de werknemers van SOL nog diezelfde dag op gereageerd.
2.21.
Op 4 juli 2020 hebben delegaties van de RvC en de OR overleg gevoerd.
De OR heeft daarbij aan de RvC gevraagd een bemiddelingstraject met [naam operationeel directeur] aan te gaan. De RvC heeft verklaard daartoe bereid te zijn. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een schriftelijk verslag van 4 juli 2020 dat door de OR als productie 10 is overgelegd en waarin (onder meer) het volgende staat:
“(…)
3. De bemiddeling zou binnen 1 tot 2 weken moeten worden afgerond in belang van de voortgang binnen L1. De advocaten van RvC en OR zullen komen met een voorstel voor een bemiddelaar.
4. Om juridische problemen te voorkomen vanaf 1 juli, om te voorkomen dat niet voorzien zou zijn in de statutaire directie, heeft de RvC besloten om Joep Hahn als interim bestuurder te benoemen. Deze interim periode dient zo kort mogelijk te zijn en hij zal deze bevoegdheden alleen uitoefenen om het noodzakelijke te doen om de voortgang binnen L1 formeel/juridisch te borgen. Het is niet de bedoeling dat hij nieuw beleid gaat ontwikkelen o.i.d. Onder die voorwaarden is de OR bereid geweest hiermee akkoord te gaan.
5. De adviesaanvraag over de voorgenomen benoeming van een bestuurder strategisch/commercieel zal in afwachting van de bemiddeling opgeschort worden.
(…).”
2.22.
In een door partijen op 7 juli 2020 gezamenlijk uitgebracht communiqué hebben zij genoemde afspraken bij de werknemers van SOL bekend gemaakt. Het communiqué vermeldt ook de volgende passage:
“Vorige week dinsdag, 30 juni, heeft de RvC de OR adviesaanvraag over de voorgenomen benoeming van een bestuurder strategisch/commercieel doen toekomen. Afgesproken is dat deze adviesaanvraag, in afwachting van de uitkomsten van de bemiddeling, opgeschort wordt. Mocht de bemiddeling langer dan 2 weken in beslag nemen dan treden de RvC en de OR hierover in overleg.”
2.23.
Op 11 juli 2020 vond het eerste bemiddelingsgesprek tussen [naam operationeel directeur] en de RvC plaats. Daarbij was ook de voorzitter van de OR als toehoorder aanwezig. Tijdens dat gesprek is gebleken dat het vervolggesprek wegens een vakantieperiode van de mediator eerst medio augustus 2020 zou kunnen plaatsvinden.
2.24.
De RvC heeft vervolgens de OR gevraagd om de adviesaanvraag aangaande het voorgenomen besluit tot benoeming van [naam bestuurder] in behandeling te nemen.
2.25.
Bij brief van 15 juli 2020 heeft de OR aan de RvC medegedeeld daartoe bereid te zijn nadat het bemiddelingstraject is afgerond en duidelijk is of [naam operationeel directeur] terugkeert als bestuurder.
2.26.
Bij brief van 17 juli 2020 deelt de RvC aan de OR onder meer mede dat:
- hij de koppeling tussen beide benoemingen anders ziet dan de OR
- hij een overlegvergadering op 17 augustus inplant over de adviesaanvraag en dat hij de
OR daarvoor uitnodigt
- de OR zijn advies zal uitbrengen voor 20 augustus aanstaande.
2.27.
Bij brief van 30 juli 2020 heeft de OR de RvC bericht dat hij zich niet gehouden acht aan de gestelde termijn. De OR heeft de RvC in deze brief toegezegd op de kortst mogelijke termijn nadat duidelijk is of [naam operationeel directeur] al dan niet terugkeert als bestuurder te adviseren.
De brief bevat ook de volgende passage:
“Nu het volgende gesprek met de bemiddelaar pas vanaf 25 augustus a.s. gepland kan worden zal de voor de OR zo belangrijk geachte informatie naar het zich nu laat aanzien die week ook beschikbaar zijn. Het advies van de OR kan dan, mits alle andere vragen voldoende beantwoord zijn heel snel daarna volgen.”
2.28.
Bij brief van 1 augustus 2020 legt de RvC voornoemde brief van de OR als volgt uit dat de OR ernaar streeft vóór 20 augustus 2020 doch uiterlijk aan het einde van week 35 (28 augustus) uit te brengen.
2.29.
Bij brief van 7 augustus 2020 heeft de OR aan de RvC een aantal vragen over de adviesaanvraag gesteld en verder medegedeeld dat de OR zich niet gehouden acht aan de termijn zoals vermeld in de brief van 1 augustus 2020. De OR herhaalt zijn standpunt zoals verwoord in zijn brief van 30 juli 2020.
2.30.
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft de RvC zijn standpunt herhaalt dat er wat hem betreft geen relatie is tussen de benoeming van [naam bestuurder] en de eventuele benoeming van [naam operationeel directeur] . De RvC heeft zich in deze brief desondanks bereid verklaard om “
mee te gaan in de planning van de OR, er vanuit gaande dat het advies dan daadwerkelijk zeer kort na 25 augustus a.s. zal volgen.” Ook wijst de RvC de OR erop dat er een moment komt dat de RvC “
in redelijkheid en in het belang van L1, niet meer kan wachten met verdere besluitvorming”.
2.31.
Op 17 augustus 2020 heeft een overlegvergadering de OR en de RvC plaatsgevonden met betrekking tot de adviesaanvraag.
2.32.
Het op 25 augustus 2020 geplande tweede bemiddelingsgesprek tussen [naam operationeel directeur] en de RvC heeft geen doorgang kunnen vinden.
2.33.
In een telefonisch gesprek op of omstreeks 3 september 2020 heeft de voorzitter van de RvC aan de voorzitter van de OR gevraagd wanneer het advies zal worden afgegeven. De voorzitter van de OR heeft toen medegedeeld dat eerst zal worden geadviseerd na afronding van het bemiddelingstraject.
2.34.
Op 4 september 2020 heeft de RvC [naam bestuurder] benoemd tot statutair bestuurder en heeft de RvC de OR van deze benoeming op de hoogte gebracht.
2.35.
Bij brief van 7 september 2020 heeft de OR de RvC gesommeerd het benoemingsbesluit in te trekken.
2.36.
De RvC heeft bij brief van 9 september 2020 de OR bericht aan deze sommatie geen gevolg te zullen geven. Hij heeft voorgesteld om met elkaar in overleg te treden.
2.37.
Partijen hebben daarna overleg gevoerd maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid.

3.Het geschil

3.1.
De OR vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad:
  • het benoemingsbesluit van 4 september 2020 te schorsen;
  • SOL, in het bijzonder de RvC op te dragen binnen 24 uur nadat vonnis is gewezen al het nodige te doen om uitvoering te geven aan dit vonnis, waaronder de heer [naam bestuurder] over de schorsing te informeren en er voor zorg te dragen dat hij geen werkzaamheden meer voor SOL zal verrichten en niet meer voor SOL zal verschijnen.
3.2. (
De RvC van) SOL voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 6.5 van de statuten van SOL bepaalt dat de RvC de OR in de gelegenheid stelt advies uit te brengen over een voorgenomen benoeming of ontslag van een (lid van bestuur) overeenkomstig de bepalingen als opgenomen in de WOR.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat op grond van deze statutaire bepaling ingeval van een voorgenomen besluit tot benoeming van een bestuurder van SOL ook het bepaalde in art. 30 van de WOR in acht genomen dient te worden.
4.3.
Het verweer van SOL dat de WOR geen mogelijkheid biedt om een benoemingsbesluit ex art. 30 WOR ongedaan te maken, behoeft geen verdere bespreking. De OR heeft als grondslag van de gevorderde voorzieningen immers (ook) een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het benoemingbesluit op grond van art. 2:15 BW. In dat artikel is bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke en statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. Aangezien op deze grondslag vernietiging van het benoemingsbesluit in een (eventueel nog te voeren) bodemprocedure mogelijk is, zijn de gevorderde voorzieningen wel degelijk mogelijk.
4.4.
De vraag dient vervolgens beantwoord te worden of een vordering tot vernietiging van het benoemingsbesluit in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid zal worden toegewezen. Op basis van hetgeen partijen in dit kort geding aangevoerd hebben is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment onvoldoende zekerheid bestaat dat de OR in een bodemprocedure succesvol zal zijn. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
De RvC heeft de OR op 30 juni 2020 verzocht op 3 juli 2020 advies uit te brengen over het voorgenomen besluit tot benoeming van [naam bestuurder] . De direct daarna ontstane commotie kwam voort uit het feit dat de OR en (volgens de OR) de werknemers van SOL verbijsterd waren dat afscheid genomen zou worden van beide bestuurders. De RvC heeft daarin (onverplicht) aanleiding gezien om de OR niet aan de in eerste instantie gestelde termijn om het advies uiterlijk op 3 juli 2020 in te dienen te houden.
4.6.
In een daaropvolgende overleg op 4 juli 2020 tussen OR en RvC werd onder meer afgesproken dat uitstel wordt verleend voor het te verstrekken advies over de benoeming van [naam bestuurder] als bestuurder totdat de bemiddelingspoging tussen de RvC en [naam operationeel directeur] (de beoogde tweede bestuurder) afgerond zou zijn. Het in deze procedure door de OR ingenomen standpunt dat zij op grond daarvan eerst zou hoeven te adviseren nadat het bemiddelingstraject zou zijn afgerond is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter desondanks onjuist op grond van het volgende.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de OR tijdens het overleg op 4 juli 2020 te verstaan is gegeven dat de RvC in wezen geen reden zag om de voorgenomen benoeming van [naam bestuurder] afhankelijk te maken van de uitkomsten van de bemiddelingspoging met [naam operationeel directeur] . Ook voor de OR was duidelijk dat de RvC hem daarin was tegemoetgekomen. Gesteld noch gebleken is dat de RvC daartoe verplicht zou zijn geweest. Dit maakt dat de RvC ook op enig moment het standpunt kan innemen dat zij geen verder uitstel meer wenst te verlenen, althans op goede gronden van die op 4 juli 2020 gemaakte afspraak kan terugkomen. De afspraak om de uitkomst van de bemiddelingspoging met [naam operationeel directeur] af te wachten is bovendien gemaakt op het moment dat beide partijen in de veronderstelling waren dat die bemiddeling hooguit één tot twee weken zou duren (zoals ook in de tekst van het verslag letterlijk is opgenomen). Uit het gezamenlijk communiqué dat partijen vervolgens op 7 juli 2020 hebben laten uitgaan volgt ook dat zij hebben stilgestaan bij het scenario dat de bemiddelingspoging langer zou duren. Partijen zouden in dat geval overleggen. Hieruit volgt dat de op 4 juli 2020 gemaakte afspraak waar de OR zich op beroept niet zo strikt uitgelegd dient te worden als hij thans doet. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat de bemiddelingspoging (veel) langer ging duren dan de twee weken die partijen op 4 juli 2020 hadden ingeschat, heeft de RvC in haar communicatie met de OR consequent het standpunt ingenomen dat de OR alsnog zo spoedig mogelijk diende te adviseren over de benoeming van [naam bestuurder] en daarbij ook een termijn gesteld.
4.8.
Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de OR ook gehouden was om vanaf dat moment zo spoedig mogelijk te adviseren. De OR is echter ook daarna blijven volharden in zijn standpunt dat hij op basis van de afspraak van 4 juli 2020 nog niet hoefde te adviseren, omdat de bemiddelingspoging nog niet was afgerond. Ook in het telefoongesprek van 3 september 2020 heeft de OR die stelling ingenomen. Met de RvC is de kantonrechter van oordeel dat de OR, alles overziend, voldoende tijd is gegeven om te adviseren omtrent het voorgenomen besluit tot benoeming van [naam bestuurder] , waarbij ook van belang is dat de OR reeds gesproken had met [naam bestuurder] en dus in staat moet worden geacht dat advies te formuleren.
4.9.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook een belangenafweging in het nadeel van de OR uitpakt. De vertraging in de mogelijke benoeming van [naam operationeel directeur] is niet te wijten aan de RvC, doch eerder aan de onverwachte (financiële) eisen die [naam operationeel directeur] in een zeer laat stadium stelde in verband met zijn aanstelling als bestuurder. Het is op dit moment volstrekt onduidelijk hoe lang het bemiddelingstraject met [naam operationeel directeur] nog zal duren, daar waren beide partijen het ter zitting over eens. De stelling van de OR dat dan maar door de RvC meer druk op het mediation traject moet worden gezet, blijft zonder enige onderbouwing een slag in de lucht. Overleg en coöperatie is geboden om langdurige verlamming van de organisatie te voorkomen. Een schorsing van het benoemingsbesluit zou leiden tot een (onbepaalde) periode waarin SOL geen bestuur zal hebben, althans hooguit een vrijwel krachteloze interim bestuurder, die geen mogelijkheden heeft beleid te initiëren of daaraan richting te geven. Tegen het betoog van de RvC dat er binnen SOL dringend zaken spelen die door de bestuurder opgepakt moeten worden (begroting 2021, corona-perikelen) heeft de OR niets wezenlijks ingebracht.
4.10.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de vordering van de OR worden afgewezen.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de OR worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van SOL tot op heden begroot op:
griffierecht: € 656,00
salaris advocaat.
€ 980,00
Totaal: € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt de OR tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van SOL tot op heden begroot op € 1.636,00
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW