Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 augustus 2020
- de akte in conventie en in reconventie van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] .
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van hun vermogen na de scheiding. De rechtbank heeft op 7 oktober 2020 een vonnis uitgesproken waarin de vorderingen van beide partijen zijn beoordeeld. De eiser in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P.C.M. van Riet, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C.C. Luijten. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 5 augustus 2020, waarin de rechtbank de partijen in de gelegenheid heeft gesteld om hun standpunten over de heroverweging van eerdere vorderingen naar voren te brengen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de bedragen die in een eerder vonnis van 5 februari 2020 zijn vastgesteld, maar dat er wel onduidelijkheid was over de kwalificatie van bepaalde vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een bedrag van € 42.014,65 als reprisevordering van de gedaagde op de gemeenschap moet worden aangemerkt, terwijl een bedrag van € 31.319,00 als privévordering van de gedaagde op de eiser moet worden beschouwd. Dit leidde tot een veroordeling van de eiser om een totaalbedrag van € 52.096,33 aan de gedaagde te betalen.
Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van andere activa en passiva tussen de partijen geregeld, waaronder de toewijzing van een appartement en de aflossing van een hypothecaire lening. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct recht heeft op de betaling van de toegewezen bedragen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.