ECLI:NL:RBLIM:2020:7905

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
8495970 CV EXPL 20-2003
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.R.A. Timmermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet van [gedaagde, thans opposante] tegen een eerder verstekvonnis van 4 april 2018, waarbij zij was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Waterleidingmaatschappij Limburg N.V. (WML). De gedaagde heeft verzet aangetekend, maar WML heeft aangevoerd dat dit verzet niet tijdig is ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzettermijn op 31 maart 2020 is aangevangen, omdat [gedaagde, thans opposante] op die datum op de hoogte was van het verstekvonnis. De gedaagde heeft op 30 april 2020 verzet aangetekend, wat te laat is volgens de geldende regels. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde, thans opposante] niet-ontvankelijk is in haar verzet en haar veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8495970 CV EXPL 20-2003
Vonnis van de kantonrechter van 14 oktober 2020
in de zaak van
[gedaagde, thans opposante],
woonplaats kiezende op het kantooradres van Penn Advocaten,
gedaagde, thans opposante,
gemachtigde mr. D.M. Penn, advocaat,
tegen
de naamloze vennootschap
WATERLEIDING MAATSCHAPPIJ LIMBURG N.V., h.o.d.n.
WML,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
eiseres, thans geopposeerde,
gemachtigde Janssen en Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders.
Opposante wordt hierna ‘ [gedaagde, thans opposante] ’ genoemd, geopposeerde ‘WML’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 4 april 2018 tussen WML en [gedaagde, thans opposante] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer/ rolnummer 6714789 CV EXPL 18-1417
  • de verzetdagvaarding
  • de conclusie van antwoord in oppositie
  • de conclusie van repliek in oppositie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[gedaagde, thans opposante] is in verzet gekomen van het tegen haar als gedaagde gewezen verstekvonnis van 4 april 2018 onder zaaknummer 6714789 CV EXPL 18-1417, waarbij zij als gedaagde is veroordeeld:
  • tot betaling van een bedrag van € 340,40 aan WML, vermeerderd met de wettelijke rente over € 274,69 vanaf 27 november 2017 tot aan de voldoening,
  • tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van WML begroot op € 271,51.
2.2.
Bij verzetdagvaarding vordert [gedaagde, thans opposante] om haar te ontheffen van de veroordeling, tegen haar uitgesproken in voormeld verstekvonnis, en WML te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
WML voert oppositie.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Als meest verstrekkende verweer heeft WML aangevoerd dat [gedaagde, thans opposante] niet tijdig in verzet is gekomen en daardoor in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Daartoe heeft WML gesteld dat [gedaagde, thans opposante] op 31 maart 2020 per e-mail in het bezit is gesteld van het verstekvonnis en de onderliggende dagvaarding (productie 1 conclusie van antwoord in oppositie). Op dezelfde dag is eveneens een brief ter zake van de aanpassing van de beslagvrije voet naar [gedaagde, thans opposante] verstuurd (productie 3 conclusie van antwoord in oppositie). Voorts heeft WML aangevoerd dat [gedaagde, thans opposante] op 31 maart 2020 ook telefonisch contact heeft gehad met de gemachtigde van WML. Zij was dus bekend met het vonnis en heeft daarvan blijk gegeven. Daarmee ging de verzettermijn op 31 maart 2020 lopen. Met haar dagvaarding van 30 april 2020 is [gedaagde, thans opposante] te laat in verzet gekomen, aldus WML.
3.2.
Op grond van artikel 143 lid 2 Rv eerste volzin vangt de verzettermijn van vier weken aan met de betekening van het verstekvonnis aan gedaagde in persoon, danwel met een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis, of met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Ingevolgde de tweede volzin van artikel 143 lid 2 Rv is de verzettermijn acht weken indien de gedaagde ten tijde van de hierboven bedoelde betekening of daad geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is. De kantonrechter begrijpt uit de stukken dat [gedaagde, thans opposante] in het buitenland verblijft. Daarom beoordeelt de kantonrechter eerst of de in de twee volzin van artikel 143 lid 2 Rv bedoelde verzettermijn van acht weken van toepassing is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval nu uit de door partijen overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat de woonplaats van [gedaagde, thans opposante] of haar werkelijk verblijf in het buitenland bekend is. Daarvan uitgaande oordeelt de kantonrechter dat de verzettermijn van vier weken van toepassing is zodat [gedaagde, thans opposante] binnen vier weken, nadat het vonnis aan haar is betekend of nadat zij een daad van bekendheid heeft gepleegd, in verzet had moeten gaan.
3.3.
Niet gesteld of gebleken is dat het verstekvonnis aan [gedaagde, thans opposante] in persoon is betekend. Daarom dient de kantonrechter - mede gelet op de stellingen van partijen - te beoordelen of [gedaagde, thans opposante] op 31 maart 2019 enige daad van bekendheid heeft gepleegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij reeds op 31 maart 2020 bekend was met het verstekvonnis. Onder het plegen van een daad van bekendheid moet worden verstaan iedere gedraging van de veroordeelde waarin diens bekendheid met het vonnis besloten ligt, waaronder begrepen de kennisneming zelf.
3.4.
[gedaagde, thans opposante] heeft gesteld dat uit het door WML overgelegde overzicht (productie 1 conclusie van antwoord in oppositie) niet kan worden afgeleid dat het verstekvonnis op 31 maart 2020 naar haar is gemaild. Het derdenbeslag is op 2 april 2020 aan haar overbetekend (productie 4 conclusie van antwoord in oppositie) hetgeen betekent dat zij pas op 2 april 2020 met het verstekvonnis bekend is geraakt. Tegenover de stellingen van [gedaagde, thans opposante] staan de onbestreden stellingen van WML dat [gedaagde, thans opposante] op 31 maart 2020 telefonisch contact heeft gehad met de gemachtigde van WML en dat op diezelfde dag nog een brief ter zake van de aanpassing van de beslagvrije voet per e-mail aan [gedaagde, thans opposante] is verstuurd. De kantonrechter oordeelt dat de betwisting van [gedaagde, thans opposante] ter zake van het aan haar per e-mail verzonden verstekvonnis onvoldoende is om hetgeen WML onbestreden heeft gesteld te ontkrachten. Een telefoongesprek gevoerd door [gedaagde, thans opposante] zelf, kan worden beschouwd als een gedraging van haarzelf waaruit kan worden opgemaakt dat zij voldoende gegevens met betrekking tot haar veroordeling had om zich daartegen tijdig te kunnen verzetten. De kantonrechter concludeert dat uit de door WML onbestreden gestelde gedragingen van [gedaagde, thans opposante] en uit de inhoud van de door WML overgelegde dossierkaart (productie 3 conclusie van antwoord in oppositie) ondubbelzinnig valt op te maken dat [gedaagde, thans opposante] op 31 maart 2020 bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. De verzettermijn is aldus aangevangen op 31 maart 2020. De verzetdagvaarding dateert van 30 april 2020. Dat is te laat.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde, thans opposante] niet-ontvankelijk is in haar verzet.
3.6.
[gedaagde, thans opposante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die worden aan de zijde van WML begroot op € 72,00 (1 x tarief
€ 72,00) aan salaris voor de gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart [gedaagde, thans opposante] niet ontvankelijk in haar verzet,
4.2.
veroordeelt [gedaagde, thans opposante] tot betaling in de kosten van deze procedure, aan de zijde van WML tot op heden begroot op € 72,00 voor gemachtigdensalaris,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans en in het openbaar uitgesproken.