Op 14 oktober 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in de zaak tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij, VGZ Zorgverzekeraar N.V., vorderde een bedrag van € 500,00, dat was beperkt tot dit bedrag onder voorbehoud van rechten op invordering van het restant. De gedaagde partij werd verondersteld een consument te zijn, wat de toepassing van beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht met zich meebracht. De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van de wet en dat de vordering niet of onvoldoende werd betwist door de gedaagde partij.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2020. Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eisende partij tot op heden waren begroot op € 301,09. De kantonrechter heeft ook de gevorderde nakosten toegewezen, maar de btw over deze nakosten afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.