In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 14 oktober 2020, betreft het een vordering tot verdeling van een nalatenschap. De eisende partijen, beiden kinderen van de overleden erflaatster, hebben een procedure aangespannen vanwege onenigheid over de afwikkeling van de nalatenschap. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 september 2020 bleek echter dat alle aanwezige partijen instemden met de voorgestelde verdeling van de nalatenschap. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verdeling als volgt dient te geschieden: eisende partij sub 1 en sub 2 ontvangen elk € 446,87, terwijl de gedaagde partijen sub 2, 3, 4, 5, 6 en 7 respectievelijk € 134,- en € 446,87 ontvangen. Gedaagde partij sub 1 ontvangt niets. De kantonrechter heeft ook bepaald dat eisende partij of gedaagde partij sub 5 gemachtigd wordt om na de verdeling de bankrekening op te heffen. Gezien de familiaire relatie tussen de partijen heeft de kantonrechter besloten dat iedere partij haar eigen kosten draagt, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.