ECLI:NL:RBLIM:2020:8095

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
8753131 AZ VERZ 20-97
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ziekmelding werknemer

In deze zaak verzoekt een werknemer om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem is opgelegd nadat hij voortijdig de werkplek had verlaten. De werknemer stelt dat hij zich ziek had gemeld, maar de rechter oordeelt dat hij zich pas na het ontslag ziek heeft gemeld. De werknemer was sinds 3 oktober 2016 in dienst bij de verwerende partij en werkte 38 uur per week. Op 15 juli 2020 heeft de werknemer zonder toestemming de werkplek verlaten, wat door de werkgever is opgevat als werkweigering. De werkgever heeft daarop het ontslag op staande voet bevestigd. De werknemer heeft vervolgens verzocht om doorbetaling van zijn loon en ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar de rechter wijst deze verzoeken af. De rechter concludeert dat de werknemer zonder goede gronden de werkzaamheden heeft geweigerd en dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 15 juli 2020, en de werknemer heeft geen recht op loon of een billijke vergoeding. De rechter wijst het verzoek van de werknemer af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8753131 AZ VERZ 20-97
Beschikking van 14 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekende partij],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. L.N. Hermans
tegen
[verwerende partij] ,
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
zaak doend [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 4 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is op 3 oktober 2016 in dienst getreden van [verwerende partij] . Laatstelijk was [verzoekende partij] voor [verwerende partij] werkzaam voor 38 uur per week in de functie van [functie] tegen een brutoloon van € 1.991,00 per maand.
2.2.
Op 14 juli 2020 hebben [verzoekende partij] en [verwerende partij] samengewerkt in de werkplaats van [handelsnaam] . Die dag heeft [verzoekende partij] om 17.44 uur via WhatsApp aan [verwerende partij] het volgende bericht:
“Goedenavond [verwerende partij] , kunne we morgen na het werk ff met elkaar praten? Is wel nodig als k na mezelf kijk…?”
In reactie daarop heeft [verwerende partij] om 22.01 uur het volgende bericht:
“Is goed maak jezelf maar niet gek.”
2.3.
Op 15 juli 2020 was [verwerende partij] in Friesland en derhalve niet aanwezig in de werkplaats van zijn onderneming. Die dag heeft [verzoekende partij] om omstreeks 8.00 uur telefonisch gesproken met [verwerende partij] .
2.4.
Om 8.43 uur diezelfde dag heeft [verwerende partij] via e-mail het volgende aan [verzoekende partij] medegedeeld:
“Zoals ik je net aan de telefoon heb gezegd ben ik het niet eens dat je weg gaat zonder reden. Ik heb je gezegd dat je dan niet meer hoeft terug te komen omdat je werk weigerde en ongeoorloofd afwezig bent.
Ik zal dit morgen schriftelijk naar jou bevestigen per mail en middels een aangetekend schrijven.”
2.5.
Om 14.20 uur op 15 juli 2020 heeft [verzoekende partij] aan [verwerende partij] via WhatsApp het volgende aan [verwerende partij] medegedeeld:
“Hoi [verwerende partij] heb contact gehad met me huisarts zij dat ik overspannen ben aanstaande maandag heb ik een gesprek bij psycholoog”.
2.6.
Bij brief van 16 juli 2020 heeft [verwerende partij] het ontslag op staande voet van 15 juli 2020 bevestigd. Als ontslaggrond heeft [verwerende partij] vermeld dat er wederom sprake is van werkweigering en ongeoorloofd afwezig zijn. In dat verband heeft [verwerende partij] verwezen naar een eerder voorval op 22 februari 2019. [verwerende partij] heeft verder in de brief aangekondigd een eindafrekening te zullen opstellen. Ook heeft hij [verzoekende partij] in de brief verzocht om de sleutels en de “alarmdruppel” in te leveren op uiterlijk 24 juli 2020.
2.7.
Bij brief van 21 juli 2020 heeft [verzoekende partij] aan [verwerende partij] medegedeeld dat hij zich heeft ziek gemeld op 15 juli 2020 en dat dus geen sprake is van werkweigering of ongeoorloofde afwezigheid. [verzoekende partij] heeft [verwerende partij] in de brief verzocht om het loon alsmede 32 gewerkte overuren aan hem te betalen.
2.8.
[verwerende partij] heeft op enig moment hierna aan [verzoekende partij] voorgesteld een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Dat voorstel heeft [verzoekende partij] afgewezen.
2.9.
Op 2 september 2020 heeft [verwerende partij] een eindafrekening opgesteld. [verwerende partij] heeft netto
€ 250,00 minder dan in de eindafrekening staat vermeld aan [verzoekende partij] betaald omdat [verzoekende partij] de sleutel en de alarmdruppel niet heeft ingeleverd.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt:
Primair:
vernietiging van het ontslag op staande voet;
te bepalen dat hij recht heeft op doorbetaling van het loon vanaf 15 juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
[verwerende partij] te veroordelen om binnen twee dagen na het “in dezen te wijzen vonnis” het loon te betalen vanaf 15 juli 2020 en van de maand augustus 2020 inclusief de wettelijke verhoging, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[verwerende partij] te veroordelen tot loonbetaling tijdens de ziekte van [verzoekende partij] ;
Subsidiair:
5. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, onder toekenning van een billijke vergoeding van € 47.784,00 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
6. te bepalen dat [verzoekende partij] naast de billijke vergoeding recht heeft op betaling van de transitievergoeding van € 2.885,00 bruto, alsmede de met specificaties onderbouwde eindafrekening inzake nog 20 openstaande verlofdagen, 32 overuren en terugbetaling van de verrekende € 250,00 voor het niet tijdig inleveren van de sleutel en de druppel;
Primair en subsidiair:
7. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.,

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting is door [verzoekende partij] verklaard dat hij niet meer voor [verwerende partij] werkzaam wil zijn. Strikt genomen zou dit ertoe moeten leiden dat de primair verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet geen verdere beoordeling meer behoeft. Ook de subsidiair verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst hoeft dan niet meer verder beoordeeld te worden. Bij een berusting in het einde van de arbeidsovereenkomst als gevolg van het ontslag op staande voet valt er immers geen arbeidsovereenkomst meer te ontbinden.
4.2. (
Wellicht) ten overvloede is de kantonrechter van oordeel dat op de door [verzoekende partij] aangevoerde grond de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 15 juli 2020 niet vernietigd zou worden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Vaststaat dat partijen in de vroege morgen van 15 juli 2020 telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Dat [verzoekende partij] tijdens dit gesprek op staande voet is ontslagen door [verwerende partij] , staat eveneens vast. [verzoekende partij] betwist dat namelijk niet en bovendien blijkt dat ook uit het e-mailbericht dat [verwerende partij] om 8.43 uur aan [verzoekende partij] heeft gezonden.
4.4.
De kern van [verzoekende partij] betoog is dat hij zich tijdens dat telefoongesprek ziekgemeld heeft, dat [verwerende partij] die ziekmelding niet geaccepteerd heeft en dat heeft uitgelegd als werkweigering. Dit betoog faalt. [verwerende partij] heeft namelijk gemotiveerd betwist dat [verzoekende partij] zich toen reeds ziekgemeld heeft. [verzoekende partij] heeft zijn versie niet nader kunnen onderbouwen. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat [verzoekende partij] zich reeds tijdens dit telefoongesprek ziek gemeld heeft. Dat heeft [verzoekende partij] eerst daarna gedaan bij WhatsApp bericht van 14.20 uur die dag.
4.5.
Ook [verzoekende partij] stelling dat hij zich reeds eerder ziekgemeld heeft als gevolg van toegenomen werkdruk kan hem niet baten. Het eerdere WhatsApp-bericht van 14 juli 2020 waar [verzoekende partij] op doelt is niet als een ziekmelding op te vatten. Dat hij zich op dat moment reeds wegens ziekte niet in staat voelde zijn werkzaamheden voor [verwerende partij] te verrichten, blijkt daar niet uit. [verwerende partij] heeft dat dus niet als een ziekmelding hoeven op te vatten, ook niet in het licht van een eerdere ziekmelding van [verzoekende partij] op 16 juni 2020. [verzoekende partij] meldde zich toen ziek omdat hij buikpijn had en moest overgeven. [verzoekende partij] ontkende destijds echter dat dit met zijn werkzaamheden voor [verwerende partij] te maken had. Na enkele dagen heeft [verzoekende partij] toen zijn werkzaamheden weer hervat. Tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom [verwerende partij] , met deze eerdere ziekmelding in gedachten, had moeten weten dat [verzoekende partij] met het bericht van 14 juli 2020 zich ziek had willen melden. Een door [verzoekende partij] gesteld patroon van reeds langer bestaande voortdurende overbelasting, wordt door [verzoekende partij] in het licht van het gemotiveerde en gedocumenteerde verweer op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
4.6.
Op grond van voorgaande overwegingen staat vast dat [verzoekende partij] op 15 juli 2020, zonder goede gronden heeft geweigerd de overeengekomen werkzaamheden voor [verwerende partij] te verrichten en ongeoorloofd afwezig was. [verwerende partij] ’ betoog dat dit een onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringede reden oplevert, wordt door de kantonrechter onderschreven. Het zonder toestemming verlaten van de werkplek terwijl de [verwerende partij] hem heeft gevraagd dat niet te doen, levert op zichzelf genomen reeds een dringende reden op. Die dringend reden was er temeer omdat vast staat immers dat [verzoekende partij] ook reeds op 22 februari 2019 zonder toestemming van [verwerende partij] de werkplek verlaten heeft. [verzoekende partij] primaire standpunt dat het voorval van 22 februari 2019 niet relevant is voor het thans te beoordelen ontslag op staande voet, faalt. [verwerende partij] heeft dat eerdere voorval dat onmiskenbaar enige gelijkenis vertoond met hetgeen [verzoekende partij] thans verweten wordt immers in de ontslagbrief vermeld.
4.7.
[verwerende partij] voert aan dat [verzoekende partij] op 22 februari 2019 zonder dat [verwerende partij] dat (aanvankelijk) wist niet op de werkplek aanwezig was. Eerst heeft [verzoekende partij] dit tegenover [verwerende partij] betwist. Pas op het moment dat [verwerende partij] hem wilde confronteren met camerabeelden waaruit blijkt dat [verzoekende partij] niet op de werkplek aanwezig was, heeft [verzoekende partij] toegegeven de werkplek eerder verlaten te hebben. In een e-mailbericht van 26 februari 2019 heeft [verwerende partij] hierover aan [verzoekende partij] medegedeeld:
“Ik heb je ook gezegd dat ik het liegen hierover heel erg vind en mijn vertrouwen in jou heel erg gedaald is en bij herhaling van dit gedrag je niet meer welkom bent.”
4.8.
[verzoekende partij] heeft de ontvangst van het e-mailbericht niet betwist. Zijn stelling dat hij voor het gebeuren op 22 februari 2019 niet is gewaarschuwd, moet in het licht van het hiervoor vermelde citaat worden verworpen.
4.9.
Ook [verzoekende partij] stelling dat het betoog van [verwerende partij] over het voorval van 22 februari 2019 niet juist is omdat hij de werkplek niet tijdig verlaten heeft, wordt verworpen. Uiteindelijk heeft [verzoekende partij] immers ter zitting erkend dat hij toen een half uur te vroeg van de werkplek is vertrokken omdat het werk voor die dag af was. Dat hij daarover heeft gelogen tegen [verwerende partij] , heeft hij verder niet betwist. Zijn stelling dat het werk op die dag af was en hij daarom eerder vertrokken was, kan hem evenmin baten. Ook daarover had hij dan meteen open kaart moeten spelen tegenover [verwerende partij] . Dat heeft hij niet gedaan. Bovendien heeft [verzoekende partij] niet meer gereageerd op [verwerende partij] betoog dat, toen [verzoekende partij] destijds de werkplek verliet, er voldoende werk voor [verzoekende partij] voorhanden was. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat deze stelling van [verwerende partij] voor juist gehouden moet worden.
4.10.
Op grond van voorgaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat er voor vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst geen grond is. Hieruit volgt dat
voor (door)betaling van het loon (al dan niet tijdens ziekte) evenmin grond is, aangezien de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 juli 2020 is geëindigd.
4.11.
De subsidiair verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet toewijsbaar. De arbeidsovereenkomst is immers reeds geëindigd op 15 juli 2020. Hieruit volgt dat de verzochte verklaring voor recht aangaande de billijke vergoeding eveneens niet toewijsbaar is want [verzoekende partij] heeft die vergoeding verzocht voor het geval de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. De arbeidsovereenkomst is bovendien geëindigd als gevolg van het ernstig verwijtbaar gedrag van [verzoekende partij] en ook daarom heeft [verzoekende partij] geen recht op een billijke vergoeding.
4.12.
Het verzoek tot toewijzing van een transitievergoeding zal ook worden afgewezen. [verwerende partij] is deze vergoeding niet aan [verzoekende partij] verschuldigd omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van het ernstig verwijtbaar gedrag van [verzoekende partij] .
4.13.
[verzoekende partij] verzoekt te bepalen dat hij recht heeft op “de met deugdelijke specificaties onderbouwde eindafrekening inzake nog openstaande 20 verlofdagen, 32 overuren en terugbetaling van de verrekende € 250,00 voor het niet tijdig inleveren van de sleutel en alarm druppel”.
4.14.
[verzoekende partij] heeft geen belang bij toewijzing van de verzochte verklaring voor recht aangaande de specificaties van de eindafrekening. [verwerende partij] heeft er immers op gewezen dat [verzoekende partij] de specificatie van de eindafrekening (zie 2.9) heeft ontvangen. [verzoekende partij] heeft dat niet betwist. Verder heeft [verwerende partij] er terecht op gewezen dat de 32 overuren staan vermeld op de specificatie. Ook heeft [verwerende partij] gemotiveerd betwist dat er nog 20 verlofdagen openstonden. Hij wijst erop dat er nog 60,33 verlofuren openstonden en ook die verlofuren staan op de eindafrekening vermeld, aldus [verwerende partij] . [verzoekende partij] heeft hier verder niet meer op gerepliceerd, zodat het ervoor gehouden moet worden dat [verzoekende partij] bij het einde van de arbeidsovereenkomst geen 20 vakantiedagen meer over had maar 60,33 vakantie-uren. Ook in die zin is de eindafrekening correct.
De eindafrekening vermeldt verder geen inhouding van € 250,00 in verband met het niet inleveren van de druppel en de sleutel. Dus ook op dat punt kan de gevorderde verklaring voor recht niet worden toegewezen. Wel heeft [verwerende partij] ter zitting, toen [verzoekende partij] hem bij die gelegenheid de sleutels overhandigde, toegezegd alsnog het bedrag van € 250,00 te zullen betalen. De kantonrechter concludeert op grond van deze overwegingen dat [verzoekende partij] een correcte specificatie van de eindafrekening heeft ontvangen, zodat hij geen belang heeft bij een verklaring voor recht.
4.15.
Omdat [verzoekende partij] in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verwerende partij] tot op heden begroot op
€ 50,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoekende partij] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde [verwerende partij] tot op heden begroot op € 50,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken door mr. W.E. Elzinga.
Type: RW