ECLI:NL:RBLIM:2020:8145

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
8666320 \ CV EXPL 20-3557
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rente over rente in civiele procedure

Op 21 oktober 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen meerdere stichtingen en de besloten vennootschap IMKS B.V. De eisende partijen, bestaande uit vier stichtingen, hebben hun vordering ingediend tegen IMKS B.V., die in persoon procedeerde. De procedure is gestart met een dagvaarding en een verzoek om uitstel van de gedaagde partij. Na het verlenen van uitstel heeft de gedaagde partij echter niet meer gereageerd, waardoor de vordering van de eisende partijen als niet weersproken werd beschouwd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eisende partijen, met uitzondering van het verzoek om vergoeding van rente op rente, toewijsbaar is. De rechter heeft vastgesteld dat er geen afspraken zijn gemaakt die in afwijking van artikel 6:119 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de vergoeding van rente op rente rechtvaardigen. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de eisende partijen, met wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 1.576,89.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8666320 \ CV EXPL 20-3557
Vonnis van de kantonrechter van 21 oktober 2020
in de zaak van:

1.de stichtingSTICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,gevestigd te ‘s-Gravenhage,

2. de stichting
OTIB, STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET TECHNISCH INSTALLATIEBEDRIJF,
gevestigd te 's-Gravenhage,
3. de stichting
STICHTING SOCIAAL FONDS METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te 's-Gravenhage,
4. de stichting
STICHTING PRIVATE AANVULLING WW EN WGA METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMKS B.V.,
thans zonder bekend kantooradres zowel binnen als buiten Nederland,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek om uitstel van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Gedaagde partij heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord. De vordering van eisende partij staat daarom als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen met dien verstande dat voor zover de vordering strekt tot vergoeding van rente op rente deze zal worden afgewezen, nu gesteld noch anderszins gebleken is dat zulks in afwijking van artikel 6:119 lid 2 BW is bedongen. .
2.2.
Gedaagde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 100,89
  • griffierecht € 996,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 1.576,89

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
  • eisende partij sub 1 een bedrag van € 27.685,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 27.607,37 vanaf 9 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,
  • eisende partij sub 2 een bedrag van € 2.083,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.078,10 vanaf 9 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,
  • eisende partij sub 3 een bedrag van € 429,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 428,55 vanaf 9 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,
  • eisende partij sub 4 een bedrag van € 87,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 87,10 vanaf 9 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.576,89,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC