ECLI:NL:RBLIM:2020:8220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
C/03/274769 / HA ZA 20-116
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis en beoordeling van de vordering ten gronde

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekvonnis van 15 januari 2014. De oorspronkelijke gedaagde, thans opposante, heeft verzet aangetekend omdat zij recentelijk bekend is geraakt met het verstekvonnis. De rechtbank heeft beoordeeld of de opposante ontvankelijk is in haar verzet. De rechtbank concludeert dat het verstekvonnis niet aan de opposante in persoon is betekend, maar aan het parket van het Openbaar Ministerie. Hierdoor is de verzettermijn niet op die datum aangevangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante niet tijdig op de hoogte is gesteld van het verstekvonnis, waardoor zij ontvankelijk is in haar verzet.

Vervolgens heeft de rechtbank de vordering ten gronde beoordeeld. De opposante heeft gesteld dat zij de inleidende dagvaarding niet heeft ontvangen en dat zij daardoor in haar verdediging is geschaad. De rechtbank heeft opgemerkt dat de raadsman van de opposante inzage had kunnen vragen in de inleidende dagvaarding. De rechtbank heeft besloten om de inleidende dagvaarding met producties aan het vonnis te hechten, zodat de opposante alsnog in staat is om inhoudelijk te reageren. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van eis in oppositie en heeft beide partijen verzocht om verhinderdata op te geven voor een comparitie na antwoord in het eerste halfjaar van 2021. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/274769 / HA ZA 20-116
Vonnis in verzet van 21 oktober 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde],
wonend te [woonplaats 1] ,
oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde,
advocaat mr. B.M.M. Hepkema;
tegen:
[oorspronkelijke gedaagde, thans opposante],
in deze procedure woonplaats kiezend te [woonplaats 2] ,
oorspronkelijk gedaagde, thans opposante,
advocaat mr. R.G.P. Voragen.
Partijen zullen hierna [oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] en [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 13 mei 2020;
  • de conclusie van repliek (lees: de conclusie van antwoord in oppositie);
  • de conclusie van repliek in oppositie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

2.1.
Het verstekvonnis van 15 januari 2014 waartegen het verzet zich richt, is op 17 januari 2014 betekend aan het parket van het Openbaar Ministerie te Maastricht.
2.2.
Op 13 februari 2020 heeft [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] de verzetdagvaarding aan [oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] doen betekenen.

3.Het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

3.1.
[oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] stelt in de verzetdagvaarding dat zij eerst recent bekend is geraakt met het verstekvonnis.
3.2.
[oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] stelt dat [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] niet-ontvankelijk is in haar verzet, omdat zij dit te laat heeft ingesteld. [oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] stelt dat de verzettermijn van artikel 143 lid 2 Rv op 29 januari 2015 is aangevangen, toen zijn advocaat het verstekvonnis heeft gezonden aan de toenmalige advocaat van [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] , mr. Loonen. Voorts verwijst [oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] naar de toezending van het verstekvonnis per e-mail op 13 november 2019 aan mr. Baltus, de toenmalige advocaat van [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] . Hieruit blijkt dat [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] tot tweemaal toe op de hoogte is gesteld van de inhoud van het vonnis. Ook binnen vier weken na 13 november 2019 is de verzetdagvaarding niet uitgebracht.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] ontvankelijk is in haar verzet tegen het verstekvonnis van 15 januari 2014.
4.2.
Uitgangspunt is het bepaalde in artikel 143 lid 2 Rv. Het verzet moet worden gedaan binnen vier weken (acht weken indien gedaagde buiten Nederland een bekende woon- of verblijfplaats heeft): 1) nadat het vonnis aan gedaagde in persoon is betekend, of 2) na het plegen door gedaagde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis, of 3) de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan, aan hem bekend is.
4.3.
Vast staat dat het vonnis niet aan [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] in persoon is betekend, maar enkel op 17 januari 2014 aan het parket van het Openbaar Ministerie te Maastricht. De verzettermijn is dus niet op die datum aangevangen.
4.4.
Voor aanvang van de verzettermijn op de tweede en derde grondslag moet vastgesteld kunnen worden dat de veroordeelde enige daad heeft gepleegd “waaruit ondubbelzinnig voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is”. Dit betekent dat de veroordeelde
zelfeen handeling moet hebben verricht waaruit
ondubbelzinnigvalt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot de inhoud van zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Het is daarvoor
nietvoldoende dat vaststaat dat de veroordeelde in persoon de beschikking heeft gekregen over het verstekvonnis, bijvoorbeeld doordat dit hem door (de advocaat of de gemachtigde van) de wederpartij is toegezonden. Het moet gaan om een
daad, een gedraging van de
veroordeelde zelf, zie HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:BJ0652.
4.5.
In het licht van voormelde uitgangspunten is het feit dat het veroordelend vonnis aan de advocaat van [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] is gezonden onvoldoende, omdat daaruit niet volgt dat [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante]
zelfkennis heeft genomen van de inhoud van het vonnis.
4.6.
Dat het verstekvonnis op 13 november 2019 per e-mail is verzonden heeft ook niet tot gevolg gehad dat vanaf dat moment de verzettermijn is gaan lopen. Allereerst staat niet vast aan wie die e-mail is gericht, aan [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] of haar (toenmalige) raadsman, terwijl ook indien die e-mail zou zijn gericht aan [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] zelf, dit nog niet met zich mee brengt dat zij kennis heeft genomen van de inhoud van die e-mail.
4.7.
Onvoldoende is immers de omstandigheid dat de veroordeelde het verstekvonnis in ontvangst heeft genomen, ook al heeft de veroordeelde voor ontvangst getekend, dan wel een automatische ontvangstbevestiging gezonden. Het in ontvangst nemen van het vonnis impliceert namelijk geen kennisneming van de inhoud ervan. Bekendheid met het vonnis moet
ondubbelzinniguit de naar buiten gerichte daad volgen, HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR: AT4071.
4.8.
Omdat niet is gebleken wanneer de verzettermijn is aangevangen, kan niet worden geoordeeld dat [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] te laat verzet heeft ingesteld. Zij is dan ook ontvankelijk in haar verzet en de vordering moet ten gronde worden beoordeeld.
Ten aanzien van de vordering ten gronde
4.9.
[oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] stelt in haar verzetdagvaarding dat zij de inleidende dagvaarding niet heeft ontvangen en dat zij deze ook niet van [oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] krijgt, zodat zij niet kan reageren op de inhoud daarvan. Zij stelt daardoor in haar verdediging te zijn geschaad. Verder stelt zij de inhoud van de overeenkomst van 12 augustus 2003 (waar in het verstekvonnis melding van wordt gemaakt) niet te kennen en het bestaan daarvan te betwisten.
4.10.
[oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde] heeft in zijn conclusie van antwoord in oppositie niet gereageerd op het verweer van [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] , dat zij de inleidende dagvaarding en de daarbij gevoegde stukken niet heeft ontvangen, noch heeft hij die stukken bij conclusie van antwoord in oppositie in het geding gebracht of gesteld dat hij deze stukken op andere wijze aan [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] heeft doen toekomen.
4.11.
De rechtbank merkt op dat de raadsman van [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] ter griffie van de rechtbank inzage had kunnen vragen van de inleidende dagvaarding. De rechtbank, die ambtshalve over deze stukken beschikt, zal gelet op de op dit moment geldende covid-19 regels, de inleidende dagvaarding met producties aan dit vonnis hechten zodat geen personenverplaatsingen nodig zijn om hiervan kennis te nemen. De rechtbank zal in het dictum gelasten dat [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] de gebruikelijke termijn zal worden gegund om daarop bij conclusie van eis in oppositie, aan te merken als conclusie van antwoord, inhoudelijk te reageren. Daarna zal in beginsel een comparitie na antwoord worden gelast. Beide partijen wordt daarom verzocht om verhinderdata op te geven voor het eerste halfjaar van 2021.
4.12.
In afwachting van voormelde proceshandelingen houdt de rechtbank nu iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.1.
verklaart [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] ontvankelijk in haar verzet;
Ten aanzien van de vordering ten gronde
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van
2 december 2020voor conclusie van eis in oppositie, aan te merken als conclusie van antwoord aan de zijde van [oorspronkelijke gedaagde, thans opposante] ,
5.3.
verwijst de zaak tevens naar de rol van
2 december 2020om
beide partijenin te gelegenheid te stellen om verhinderdata op te geven in de eerste zes maanden van 2021 met betrekking tot de door de rechtbank voorgenomen datumbepaling voor comparitie na antwoord,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT