ECLI:NL:RBLIM:2020:8224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
8557507 CV EXPL 20-2608
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WBSO)

In deze zaak vordert PNO Ondernemingen B.V. betaling van een factuur van € 1.698,84 van EKKEHART B.V. De factuur betreft een vergoeding voor 600 uur begeleiding in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WBSO) voor het eerste semester van 2019. EKKEHART heeft de factuur niet betaald en betwist het aantal uren waarop de factuur is gebaseerd, en stelt dat dit te hoog is ingeschat. De kantonrechter oordeelt dat het aantal uren in overleg met EKKEHART is vastgesteld en dat PNO Ondernemingen de hoogte van de inschatting voldoende heeft gemotiveerd. De kantonrechter wijst de vordering van PNO Ondernemingen toe en veroordeelt EKKEHART tot betaling van de hoofdsom, rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 21 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8557507 CV EXPL 20-2608
Vonnis van de kantonrechter van 21 oktober 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PNO Ondernemingen B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde eisende partij] van In Kas Intermediair B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EKKEHART B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde gedaagde partij] .
Partijen zullen hierna PNO Ondernemingen en Ekkehart worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 maart 2020 met vijf producties;
  • de akte overlegging producties van PNO Ondernemingen van 25 augustus 2020 met productie 6;
  • de conclusie van antwoord met zeven producties;
  • het proces-verbaal van de zitting van 22 september 2020, waarbij namens Ekkehart niemand is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 13 september 2018 een overeenkomst van opdracht gesloten voor de duur van twee jaren, ingaande 13 september 2018. PNO Ondernemingen begeleidt Ekkehart op grond van deze overeenkomst bij het doen van aanvragen in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WBSO). Ekkehart betaalt hiervoor een vergoeding van € 500,- exclusief BTW voor elke zes maanden, de zogenoemde initiatiefee. Daarnaast is overeengekomen dat Ekkehart 15% betaalt van een op grond van de WBSO verleend subsidiebedrag.
2.2.
Bij brief van 22 februari 2019 is deze overeenkomst met de duur van één jaar verlengd. De overeenkomst zou dus lopen tot 13 september 2021. De initiatiefee van € 500,- zou niet in rekening worden gebracht.
2.3.
Op 1 mei 2019 heeft PNO Ondernemingen een bedrag van € 1.698,84 inclusief BTW in rekening gebracht. Deze factuur heeft betrekking op een voor 600 uur verleende subsidie voor het eerste semester van 2019. Ekkehart heeft deze factuur niet betaald, ondanks diverse herinneringen van PNO Ondernemingen.
2.4.
Ekkehart heeft in september 2019 bezwaar gemaakt tegen de factuur van 1 mei 2019. Volgens Ekkehart is het aantal uren waarop de factuur van € 1.698,84 is gebaseerd veel te hoog ingeschat. Ekkehart heeft aangegeven dat hij bereid is een bedrag te vergoeden dat overeenkomt met de daadwerkelijk gebruikte uren, zijnde 172 uren. Onderling overleg tussen partijen heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.
2.5.
Bij brief van 10 februari 2020 heeft PNO Ondernemingen Ekkehart via de inmiddels in de arm genomen gemachtigde In Kas in gebreke gesteld en Ekkehart gesommeerd om binnen acht dagen € 1.698,84, vermeerderd met € 97,25 rente en € 254,83 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen. Ekkehart heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
PNO Ondernemingen vordert Ekkehart bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
- € 1.698,84, zijnde de hoofdsom;
- € 138,93 zijnde de wettelijke rente berekend tot de dag van dagvaarding (13 mei 2020);
- de wettelijke rente over € 1.698,84 vanaf 13 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
- € 254,83 aan buitengerechtelijke kosten;
- de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde en de kosten van de dagvaarding.
3.2.
Ekkehart stelt zich op het standpunt dat de WBSO aanvraag voor het eerste semester van 2019 is gebaseerd op een te hoog aantal uren. De 600 uren waarop PNO Ondernemingen de aanvraag en de factuur van 1 mei 2019 heeft gebaseerd staat in geen enkele verhouding tot het aantal uren waarvoor in het najaar van 2018 subsidie is verkregen, namelijk 55 uren. De 600 uren voor de eerste helft van 2019 zijn aangevraagd voor hetzelfde project. Die inschatting van PNO Onderneming is veel te royaal. Ekkehart heeft uiteindelijk 172 uren besteed aan dit project.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat Ekkehart niet ter zitting is verschenen, maar wel op 22 september 2020 - de dag van de zitting - om 9:45 uur stukken heeft afgegeven bij de centrale balie van de rechtbank. Deze stukken zijn te laat ingediend. De kantonrechter zal deze dan ook niet betrekken bij de beoordeling van de vordering.
4.2.
PNO Ondernemingen stelt dat de aanvraag voor 600 uren in november in concept aan Ekkehart is voorgelegd en dat Ekkehart akkoord was met die aanvraag, waarna de aanvraag is ingediend. PNO Ondernemingen stelt dat het aantal uren is gesteld op 600 om er zeker van te zijn dat er voldoende uren voor de eerste zes maanden zouden zijn, hetgeen voor één persoon neerkomt op 23 S&O uren per week. Daarnaast bestond de mogelijkheid om nieuwe medewerkers aan te nemen en was het ook mogelijk om onbetaalde overwerkuren te kwalificeren als S&O-uren. Niet in de eerste zes maanden van 2019 benutte uren, konden ook later dat jaar worden benut, aldus PNO Ondernemingen.
4.3.
Ekkehart was niet ter zitting aanwezig en heeft deze toelichting van PNO Ondernemingen (die ook al eerder uit de bij akte van 25 augustus 2020 overgelegde productie 6 bleek) niet weersproken. Dat het aantal uren waarvoor subsidie is aangevraagd voor de eerste helft van 2019 op 600 is gesteld, is gebeurd in overleg met Ekkehart. Verder heeft PNO Ondernemingen dit aantal niet ‘zomaar’ bepaald, maar zij heeft dit ook gemotiveerd. Ekkeharts verweer snijdt dus geen hout. De kantonrechter zal de gevorderde hoofdsom van € 1.698,84 dan ook toewijzen.
4.4.
Ekkehart zal verder worden veroordeeld tot betaling van de tot de dag van dagvaarding gevorderde rente, zijnde € 138,93.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Ekkehart zal daarom eveneens worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 254,83.
4.6.
Ekkehart zal worden veroordeeld in de proceskosten van PNO Ondernemingen.
De kantonrechter begroot het salaris gemachtigde op € 360,- (één punt voor de dagvaarding en één punt voor de zitting, € 180,- per punt). Het totale bedrag aan proceskosten zal worden begroot op:
Kosten exploot € 87,99
Griffierecht € 499,-
Salaris gemachtigde
€ 360,-
Totaal € 946,99

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Ekkehart om aan PNO Ondernemingen € 2.092,60 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.698,84 met ingang van 13 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Ekkehart tot betaling van de proceskosten van PNO Ondernemingen, tot de datum van dit vonnis begroot op € 946,99;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
BM