ECLI:NL:RBLIM:2020:8324

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
03/700012-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot klinische observatie in verband met psychische problematiek van verdachte

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt verweten op 30 januari 2020 de keel van zijn vader te hebben dichtgeknepen. De verdachte is aangeklaagd voor poging doodslag, poging zware mishandeling en mishandeling. Tijdens eerdere pro forma zittingen is geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren zijn voor de poging doodslag, maar dat er wel recidivegevaar aanwezig is. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, maar er is een dubbel Pro Justitia onderzoek gestart. Psychiatrische rapporten van deskundigen hebben aangetoond dat de verdachte lijdt aan psychotische ontregelingen, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie, en dat het ten laste gelegde niet aan hem kan worden toegerekend. De officier van justitie heeft verzocht om een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat nader onderzoek noodzakelijk is om de psychische problematiek van de verdachte te verhelderen en om te bepalen welke behandeling passend is. De rechtbank concludeert dat het vervallen van de verwijzing naar artikel 37b Sr in artikel 509g Sv een kennelijke vergissing van de wetgever is. De beslissing om de verdachte ter observatie over te brengen naar het Pieter Baan Centrum is genomen, met de mogelijkheid van een observatie van maximaal zeven weken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/700012-20
Beslissing d.d. 21 oktober 2021 op grond van artikel 509g van het Wetboek van Strafvordering betreffende de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende te [Adres] ,

1.De feiten

Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 oktober 2020, waarbij zijn gehoord: de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht.
Verdachte wordt verweten dat hij op 30 januari 2020 de keel van zijn vader heeft dichtgeknepen. Dit is primair tenlastegelegd als een poging doodslag, subsidiair als een poging zware mishandeling, meer subsidiair als een mishandeling.
Tijdens de pro forma zitting van 29 april 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren zijn voor de poging doodslag. Tijdens de pro forma zitting van 7 juli 2020 heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat de ernstige bezwaren en de grond voor het subsidiaire feit (recidivegevaar) nog onverkort aanwezig zijn. De rechtbank heeft toen de voorlopige hechtenis opgeheven omdat er sprake was van de situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering.
Inmiddels was opdracht gegeven tot een zogenaamd dubbel Pro Justitia onderzoek.
Op 25 augustus 2020 heeft psychiater [Naam 1] gerapporteerd.
De psychiater concludeert dat er bij betrokkene sprake is van psychotische ontregelingen, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie. Dit beïnvloedde betrokkene waarschijnlijk geheel ten tijde van het tenlastegelegde. De onderzoeker adviseert daarom het ten laste gelegde niet toe te rekenen aan betrokkene. Indien betrokkene niet behandeld wordt, is er sprake van een verhoogde kans op recidive. Met betrekking tot de interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken en binnen welk juridisch kader deze gerealiseerd kunnen worden, overweegt de psychiater het volgende:
Hoewel een (gedwongen) hulpverleningscontact –in ieder geval gericht op psycho-educatie, medicatietrouw en het opstellen van een signaleringsplan – nodig lijkt, is ongewis binnen welk kader dat plaats zou moeten vinden. In het bijzonder kan op basis van het onderhavige ambulante onderzoek niet worden onderbouwd of kan worden volstaan met een zorgmachtiging of dat een tbs-maatregel (al dan niet met voorwaarden) noodzakelijk is om (mogelijk) gevaar voortkomend uit het stoornis af te wenden.
De psychiater adviseert dan ook te overwegen betrokkene klinisch te laten onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) teneinde te komen tot een precisering van de hierboven beschreven problematiek.
Op 31 augustus 2020 heeft psycholoog [Naam 2] gerapporteerd.
De psycholoog concludeert dat betrokkene lijdende is aan een psychische stoornis, waarschijnlijk schizofrenie en dat betrokkene onder invloed van de paranoïde psychotische decompensatie onvoldoende stuurman van eigen gedrag is. Hij adviseert het ten last gelegde dan ook niet toe te rekenen aan betrokkene. Er is een vrees voor herhaling. Betrokkene is zorgmijdend en daarnaast geven uitingen in termen van sadistisch genoegen en dreigen met geweld bij iemand met psychotische decompensatie reden tot zorg. Nu betrokkene nog thuis woont en er sprake lijkt van een moeizame relatie met zijn vader, loopt ook vader mogelijk een extra risico om slachtoffer te worden van gewelddadig gedrag van betrokkene. Voor een nadere precisering van de risico-inschatting en preventie is het essentieel om te weten om welk scenario het in deze zaak gaat: om een vooral psychotisch ernstig gedecompenseerd gestuurd handelen dan wel vooral om een antisociaal gedreven handelen in de context van de gezinsverhoudingen te midden van de culturele verschillen. Maar ook combinaties van deze twee patronen zijn denkbaar en vergen nadere exploratie en assessment. Er is nog onvoldoende zicht op waarin het risico vooral schuilt. Multidisciplinair en klinisch onderzoek in het PBC zou het risicoscenario nader kunnen preciseren. Deze informatie is essentieel om de indicatiestelling, de interventies en het strafrechtelijk kader nader te specificeren, te nuanceren en daarmee te onderbouwen teneinde de preventie in gedragskundige zin en in strafrechtelijk zin op maat mogelijk te maken.

2.Overwegingen

Na ontvangst van deze rapporten heeft er op verzoek van de officier van justitie een regiezitting plaatsgevonden waarin de officier heeft gevorderd dat de rechtbank een bevel tot klinische observatie afgeeft zoals bedoeld in artikel 509g van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier heeft in dat kader aangevoerd dat het met ingang van
1 januari 2020 vervallen van de verwijzing naar artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gezien moet worden als een kennelijke vergissing van de wetgever.
De verdediging heeft aangevoerd dat in haar ogen geen noodzaak bestaat tot een klinische observatie. Verdachte heeft na de opheffing van de voorlopige hechtenis reeds enkele weken in een psychiatrische kliniek verbleven en is thans ook nog onder behandeling. Er is een signaleringsplan opgesteld, waarbij ook zijn ouders (bij wie hij in huis woont) zijn betrokken. Naar omstandigheden gaat het goed met verdachte. Hij is in staat geweest zijn masterstudie rechtsgeleerdheid met een diploma af te ronden. Indien nog aanvullende informatie nodig is, kan deze opgevraagd worden bij de behandelaars. Verdachte is bereid daarvoor toestemming te geven.
Los daarvan is de verdediging het eens met de redenering van de officier van justitie dat het vervallen van de verwijzing naar artikel 37b Sr in artikel 509g Sv een vergissing van de wetgever is.

3.De beslissing

De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de hierboven aangehaalde adviezen van de deskundigen blijkt dat er nader onderzoek dient te worden gedaan naar de psychische problematiek van betrokkene. Dit nader onderzoek is nodig om vast te kunnen stellen wat een passende vorm van behandeling is en binnen welk juridisch kader een dergelijke behandeling dient te worden ingebed, te weten een zorgmachtiging of een ter beschikking stelling (TBS), al dan niet onder voorwaarden.
De rechtbank volgt de deskundigen in deze adviezen en acht dit nader onderzoek eveneens aangewezen op grond van de bevindingen en de motivering door de deskundigen.
Nu verdachte niet meer in voorlopige hechtenis verblijft, en er onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herleving van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen, kan de rechtbank naar haar oordeel een bevel tot klinische observatie enkel baseren op artikel 509g Sv.
Tot 1 januari 2020 bood dit artikel deze mogelijkheid indien de rechter toepassing van artikel 37 (opname in een psychiatrisch ziekenhuis), 37b (TBS met dwangverpleging) of 38c (omzetting TBS met voorwaarden in een TBS met dwangverpleging) Sr overwoog. Met ingang van 1 januari 2020 bevat artikel 509g, eerste lid, Sv enkel nog de verwijzing naar artikel 6:6:10, eerste lid onder e (omzetting TBS met voorwaarden in een TBS met dwangverpleging vanaf 1 januari 2020), of artikel 37 (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001854&artikel=37) (opname in een psychiatrisch ziekenhuis, welk artikel echter is vervallen met ingang van 1 januari 2020) of artikel 38c (omzetting TBS met voorwaarden in een TBS met dwangverpleging, eveneens vervallen met ingang van 1 januari 2020) Sr.
De vraag die zich vervolgens voordoet is of het de bedoeling van de wetgever is geweest om in het geval van een mogelijke TBS met dwangverpleging de optie van een klinische observatie ingevolge artikel 509g Sv af te schaffen, of dat er sprake is van een kennelijke vergissing in het wetgevingstraject. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er sprake is van dit laatste. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever bewust deze mogelijkheid heeft willen schrappen. In de Memorie van Toelichting behorende bij deze wetswijziging is dienaangaande enkel vermeld dat artikel 509g Sv wordt gecorrigeerd voor verplaatsing van artikelen waarnaar in deze bepalingen wordt verwezen [1] .
Voor deze redenering pleit voorts dat er in artikel 509g, vierde lid, Sv wel nog wordt verwezen naar artikel 37b Sr, hetgeen niet nodig zou zijn indien het de bedoeling van de wetgever was geweest om de mogelijkheid van een klinische observatie ten behoeve van een mogelijke dwangverpleging te laten vervallen. In dit verband wijst de rechtbank tevens op de andere kennelijke vergissingen van de wetgever in dit artikel. De verwijzingen naar de artikelen 37 en 38c Sr zijn immers onjuist, nu deze artikelen met ingang van 1 januari 2020 (zijnde tevens de datum van wijziging van artikel 509g Sv) zijn vervallen.
De rechtbank:
 beveelt dat betrokkene ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum voor de duur van maximaal 7 weken;
 stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris voor de praktische afwikkeling.
Deze beslissing is gegeven op 21 oktober 2020 door mr. mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, F.H. Machiels en P.H. Broiers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Smits, griffier, en uitgesproken ter zitting van de meervoudige kamer van 21 oktober 2020.
Buiten staat
Mr. M.J.A.G. van Baal en mr. P.H. Broier zijn niet in staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 086, nr. 3, pagina 64