In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de terugbetaling van een waarborgsom en onverschuldigd betaalde huur. [Eiseres] heeft van 1 september 2018 tot en met 30 juni 2019 een woonruimte gehuurd van [gedaagde]. Na beëindiging van de huurovereenkomst heeft [gedaagde] nagelaten de waarborgsom van € 1.100,00 terug te betalen en heeft [eiseres] onterecht huur betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eiseres] voldoende zijn onderbouwd, ondanks het feit dat de conclusie van repliek te laat was ingediend. De kantonrechter oordeelde dat het bestaan van de huurovereenkomst en de onterechte huurbetalingen voldoende waren aangetoond door de onbetwiste stellingen van [eiseres] en de uitspraak van de Huurcommissie, die onherroepelijk was geworden.
De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 4.690,60, bestaande uit de waarborgsom en de onverschuldigd betaalde huur, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 594,06 aan buitengerechtelijke incassokosten, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 638,96, en [gedaagde] is veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.