ECLI:NL:RBLIM:2020:8409

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
8647082 AZ VERZ 20-75
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal van chirurgische mondkapjes en campingstoel

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over het ontslag op staande voet van een werknemer, [verzoeker], die op 8 mei 2020 een doos chirurgische mondkapjes en een campingstoel heeft meegenomen uit de inboedel van zijn werkgever, [verweerster]. De werknemer stelde dat hij toestemming had van een collega om de mondkapjes mee te nemen, maar de kantonrechter oordeelde dat deze collega niet bevoegd was om toestemming te geven. De werkgever, [verweerster], heeft het ontslag op staande voet gerechtvaardigd door te stellen dat de werknemer wist dat de mondkapjes bestemd waren voor de verkoop en dat hij zonder toestemming handelde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer ook op 23 april 2020 ongeoorloofd tussen inboedels heeft rondgeneusd, wat bijdroeg aan de dringende reden voor ontslag. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet standhield, omdat de werknemer niet op een correcte manier met de opgeslagen inboedels is omgegaan. De verzoeken van de werknemer om het ontslag te vernietigen en om een transitievergoeding te ontvangen, zijn afgewezen. De kantonrechter heeft de werknemer ook veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8647082 AZ VERZ 20-75
Beschikking van 22 oktober 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. A.W. van Duijnhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. L.H.J. Somers.
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 4;
  • het verweerschrift met bijlagen 1 t/m 21;
  • een e-mail van mr. Somers van 30 september 2020 met aanvullende bijlagen;
  • de mondelinge behandeling op 30 september 2020.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] verricht diverse schoonmaak- en reinigingswerkzaamheden, onder andere dagelijkse schoonmaakwerkzaamheden, maar ook reiniging na brand en ‘crime scene-cleaning’. Daarbij zorgt [verweerster] ook voor de opslag van inboedels. Bij [verweerster] zijn 130 medewerkers werkzaam.
2.2.
[verzoeker] is op 11 oktober 2010 bij [verweerster] in dienst getreden als administratief medewerker.
2.3.
Begin mei 2020 was in het magazijn een rolcontainer met dozen chirurgische mondkapjes aanwezig. Deze mondkapjes waren bestemd voor de verkoop. Op 8 mei 2020 heeft [verzoeker] een van de dozen mondkapjes gepakt en meegenomen. Verder heeft hij die dag uit een van de opgeslagen inboedels een campingstoel gepakt en mee naar huis genomen.
2.4.
Op 14 mei 2020 heeft [naam rayonleider] , rayonleider, ontdekt dat drie dozen met chirurgische mondkapjes waren verdwenen. [naam algemeen manager] , algemeen manager, heeft via de groepsapp gevraagd wie de dozen had weggenomen. [verzoeker] heeft op 15 mei 2020 geantwoord dat hij een doos chirurgische mondkapjes had meegenomen en dat hij daarvoor toestemming had van [naam medewerker reiniging] (hierna: [naam medewerker reiniging] ). [naam medewerker reiniging] is werkzaam in de functie medewerker reiniging na calamiteiten. Ook [naam medewerker reiniging] bleek een doos chirurgische mondkapjes te hebben meegenomen. Zij heeft deze op 15 mei 2020 weer teruggelegd. [naam medewerker reiniging] is voor het meenemen van de mondkapjes één dag geschorst.
2.5.
Omdat er nog steeds een doos met mondkapjes ontbrak, heeft [naam algemeen manager] de camerabeelden op 16 mei 2020 nagekeken. Op deze beelden is te zien dat [verzoeker] op
8 mei 2020, naast een doos mondkapjes, ook de hiervoor genoemde campingstoel heeft meegenomen. Verder is te zien dat [verzoeker] op 23 april een gereedschapskist uit een inboedel openmaakt en doorzoekt, een radio uit een inboedel neemt en deze uitprobeert en daarna in een andere inboedel terugzet en dat hij ook op 24 april 2020 in het magazijn rondsnuffelt. [naam algemeen manager] heeft beide directeuren, [naam directeur 1] en [naam directeur 2] , hiervan op de hoogte gebracht. Op 17 mei 2020 heeft [naam directeur 1] aan [verzoeker] een whatsappbericht gestuurd met de volgende inhoud:
Goedemorgen [verzoeker] ik heb zojuist jou proberen te bellen om jou te zeggen dat je op staande voet ontslagen bent ivm diefstal. Wij hebben diverse dingen gezien op camerabeelden. Wij betreuren dat dit zo moet gebeuren maar dit is onacceptabel. De ontslagbrief volgt meteen.
Groetjes [naam directeur 1] 11:02
2.6.
[verzoeker] heeft hierop als volgt gereageerd:
Goedemorgen [naam directeur 1] ,
Hier ga ik niet mee akkoord…heb geen diefstal gepleegd en last me dit ook niet aanlullen…heb een doosje mondkapjes meegenomen omdat dit mocht van [naam medewerker reiniging] en mijn klapstoel die uit mijn aanhanger was gehasld enige tijd terug en nu in asn rolcontainer opdook..zoals er nog meer spullen stonden van welke plots verdwenen zijn. ga morgenvroeg naar de fnv en zet hier een advocaad op…meer wil ik er nu niet over kwijt…maar laat me niet voor dief uitmaken… 11:22
2.7.
Bij brief van 18 mei 2020 heeft [verweerster] aan [verzoeker] bevestigd dat hij op 17 mei 2020 op staande voet is ontslagen omdat hij:
- op 8 mei 2020 een doos chirurgische mondkapjes, wetende dat deze bestemd waren voor de verkoop en zonder toestemming van een leidinggevende, heeft meegenomen;
- op diezelfde dag zonder toestemming een campingstoel uit een inboedel heeft meegenomen;
- op 23 april 2020 heeft rondgeneusd tussen inboedels (gerommeld in een gereedschapskist, geprobeerd een andere gereedschapskist te openen, een radio gepakt en deze teruggezet bij een andere inboedel).
[verweerster] heeft aan [verzoeker] medegedeeld dat de spullen in de loods eigendom zijn van klanten dan wel van [verweerster] en dat [verzoeker] het recht niet heeft hierin te zoeken, deze spullen te verplaatsen of, zonder toestemming, mee te nemen. Elk van deze gedragingen op zich, maar zeker in onderlinge samenhang, vormen een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 BW.
2.8.
Op 25 mei 2020 heeft [verzoeker] de sleutels en de doos mondkapjes bij [verweerster] ingeleverd. [verzoeker] heeft ook een campingstoel ingeleverd. Bij brief van 28 mei 2020 heeft [verweerster] aan [verzoeker] medegedeeld dat hij een andere campingstoel heeft teruggebracht dan de stoel die hij op 8 mei 2020 heeft meegenomen. Als vergoeding voor de weggenomen stoel heeft [verweerster] € 44,95 ingehouden op het nog te betalen loon.
2.9.
Bij brief van 1 juli 2020 heeft [verzoeker] via zijn gemachtigde geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft zich beschikbaar gehouden voor arbeid en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon. Omdat [verweerster] hieraan niet tegemoet wilde komen heeft [verzoeker] op 20 juli 2020 het inleidend verzoekschrift ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. om het ontslag op staande voet te vernietigen;
b. [verweerster] te veroordelen om [verzoeker] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft;
c. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het loon van € 2.362,19 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering vanaf 18 mei 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW vanaf de dag van opeisbaarheid van iedere termijn en vermeerderd met de verhogingen waarop op grond van de wet en/of (collectieve) arbeidsovereenkomst aanspraak bestaat;
Subsidiair (mede ter veiligstelling van de vordering in verband met de vervaltermijn, indien er toch gekozen wordt voor de vergoeding):
d. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan vergoeding;
e. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 8.417,40 bruto;
f. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging
Uiterst subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel door het ontslag op staande voet is geëindigd, verzoekt [verzoeker] de kantonrechter [verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding.
3.2.
[verzoeker] heeft de kantonrechter verder verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3.3.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij toestemming had om de mondkapjes mee te nemen. Dat deze toestemming onbevoegd is gegeven is niet zijn verantwoordelijkheid, aldus [verzoeker] . [verzoeker] heeft gesteld dat hij onbeschermd moest werken, terwijl hij een moeder heeft van 80 jaar. De mondkapjes heeft hij teruggegeven. De campingstoel die [verzoeker] heeft meegenomen was zijn eigendom.
3.4.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer strekt ertoe dat de verzoeken van [verzoeker] dienen te worden afgewezen onder veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde en de nakosten - en voor zover voldoening niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van algehele voldoening.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt dat [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd:
1. dat [verzoeker] op 8 mei 2020 een doos chirurgische mondkapjes heeft meegenomen, wetende dat deze bestemd waren voor de verkoop en zonder toestemming van een leidinggevende;
2. dat [verzoeker] op diezelfde dag zonder toestemming een campingstoel uit een inboedel heeft meegenomen;
3. dat [verzoeker] tussen inboedels was aan het rondneuzen op 23 april 2020 (gerommeld in een gereedschapskist, geprobeerd een andere gereedschapskist te openen, een radio gepakt en deze teruggezet bij een andere inboedel).
4.2.
[verweerster] legt aldus aan de ontslag op staande voet ten grondslag de reden bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub d BW en verder het rondneuzen in/onverantwoord omgaan met spullen van klanten van [verweerster] .
4.3.
Niet in geschil is dat [verzoeker] op 8 mei 2020 een doos chirurgische mondkapjes heeft meegenomen.
4.3.1.
[verweerster] heeft gesteld dat [naam algemeen manager] begin mei 2020 richting het personeel uitdrukkelijk heeft gecommuniceerd dat deze chirurgische mondkapjes niet bestemd waren voor het personeel. [verzoeker] heeft deze stelling niet betwist. [verzoeker] heeft echter gesteld dat hij toestemming van [naam medewerker reiniging] had om deze mondkapjes mee te nemen.
4.3.2.
[verweerster] heeft als bijlage 21 een schriftelijke verklaring van [naam medewerker reiniging] van 17 september 2020 overgelegd waarin zij verklaart dat zij niet wist dat de chirurgische mondkapjes bestemd waren voor de verkoop omdat er ook mondkapjes waren voor medewerkers. Toen haar duidelijk werd dat de chirurgische mondkapjes bestemd waren voor de verkoop heeft zij ze teruggelegd. Verder heeft [naam medewerker reiniging] verklaard dat zij nooit tegen iemand heeft gezegd dat de mondkapjes meegenomen konden worden. [verzoeker] heeft de juistheid van deze verklaring niet gemotiveerd betwist.
4.3.3.
Bovendien heeft [verzoeker] niet betwist dat [naam medewerker reiniging] niet bevoegd was om toestemming te geven. Omdat [naam medewerker reiniging] werkzaam is in de functie medewerker reiniging na calamiteiten, wist [verzoeker] op het moment dat hij de (vermeende) toestemming verkreeg, dat [naam medewerker reiniging] niet bevoegd was tot het geven van toestemming voor het meenemen van deze mondkapjes, althans dat had hij kunnen en moeten weten.
4.3.4.
Dit alles in ogenschouw nemende, stelt de kantonrechter vast dat [verzoeker] een doos chirurgische mondkapjes heeft meegenomen, wetende dat deze niet bestemd waren voor de medewerkers en dat, voor zover [naam medewerker reiniging] toestemming hiervoor zou hebben gegeven, [verzoeker] wist of had kunnen weten dat zij niet bevoegd was om deze toestemming te geven.
4.3.5.
Ook de verklaring die [verzoeker] heeft gegeven voor het meenemen van de mondkapjes komt de kantonrechter niet geloofwaardig over. [verzoeker] had de mondkapjes niet nodig voor zijn functie. Hij werkte immers niet als schoonmaker, maar was administratief medewerker. Verder staat als zijnde onbetwist vast dat hij een kamer alleen had. Voor zover hij de mondkapjes heeft meegenomen voor zijn 80 jaar oude moeder, kan dit niet worden gevolgd, omdat hij in een whatsappbericht op 15 mei 2020 heeft verklaard dat hij ook niet weet wat hij ‘er’ mee moet.
4.3.6.
[verzoeker] ’ betoog dat [naam medewerker reiniging] minder zwaar is gestraft omdat zij enkel voor één dag is geschorst treft geen doel. [naam medewerker reiniging] had immers een functie in de reiniging en [verzoeker] niet. [verzoeker] had bovendien een kamer voor zich alleen. Het ongeoorloofd meenemen van de mondkapjes valt [verzoeker] dan ook zwaarder aan te rekenen. Daarbij heeft [verweerster] niet enkel het meenemen van een doos mondkapjes aan het ontslag ten grondslag gelegd.
4.4.
Niet in geschil is verder dat [verzoeker] op 8 mei 2020 een campingstoel heeft meegenomen uit een opgeslagen inboedel. Op camerabeelden is te zien dat [verzoeker] naar een met een lint afgezette inboedel loopt. Tot deze inboedel behoren drie campingstoelen. [verzoeker] pakt een van deze stoelen en klapt deze uit, voelt eraan of de stoel goed stevig is en zet deze tegen een tot de inboedel behorend tafeltje, kijkt in een tot de inboedel behorende doos en loopt dan met de ingeklapte stoel het magazijn uit. Op andere camerabeelden is te zien dat [verzoeker] met de stoel het pand verlaat. Verder is niet in geschil dat [verzoeker] op 25 mei 2020 een campingstoel heeft teruggebracht.
4.4.1.
[verzoeker] heeft gesteld dat het gebruikelijk was om zaken uit de inboedels mee te nemen. Het betroffen dan zaken die afkomstig waren uit inboedels die verbeurd waren verklaard of behoorden tot een faillissement. Het meenemen gebeurde in overleg met [naam] . Soms moest hier iets voor gegeven worden, aldus [verzoeker] , een flesje Jägermeister bijvoorbeeld.
4.4.2.
Specifiek over de meegenomen campingstoel heeft [verzoeker] gesteld dat de stoel zijn eigendom was. De campingstoel is volgens [verzoeker] afkomstig uit een aanhanger waarin spullen van hem drie jaren geleden waren opgeslagen. De aanhanger is op enig moment meegenomen en de spullen van [verzoeker] zijn verspreid geraakt in het magazijn.
4.4.3.
[verweerster] heeft gesteld dat de opgeslagen spullen eigendom zijn en blijven van klanten. Deze spullen dienen chemisch gereinigd te worden. Daarna gaan de spullen terug naar de klant, tenzij ze worden afgekeurd. In dat geval worden ze afgevoerd. In het verleden gebeurde het weleens dat spullen werden meegenomen door medewerkers. Dit betrof echter enkel spullen ten aanzien waarvan een afstandsverklaring door deze klanten was ondertekend en voor het meenemen waarvan [verweerster] desgevraagd toestemming had gegeven. Volgens [verweerster] komt deze praktijk nu vrijwel niet meer voor. [verweerster] heeft ter onderbouwing van deze stelling als bijlage 22 een viertal schriftelijk ondertekende verklaringen van medewerkers overgelegd. Verder heeft [verweerster] gesteld dat de spullen die tot één inboedel behoren bij elkaar staan. Daaronder bevinden zich dan ook de afgekeurde spullen. Bovendien, zo heeft [verweerster] verder verklaard, heeft het bedrijf contracten met verzekeringsmaatschappijen en komen deze contracten in gevaar in het geval niet zorgvuldig met de eigendommen van de klanten wordt omgegaan. [verweerster] heeft verder gesteld dat zij geen verbeurdverklaarde inboedels of inboedels afkomstig uit een faillissement opslaat.
4.4.4.
De kantonrechter acht de stelling van [verzoeker] dat de meegenomen campingstoel zijn eigendom was niet geloofwaardig. Op de camerabeelden is te zien dat de meegenomen campingstoel behoorde tot een set van drie soortgelijke campingstoelen. [verzoeker] neemt van die set maar één stoel mee. De andere twee stoelen laat hij staan. Vervolgens heeft [verzoeker] geen verklaring gegeven voor het feit dat hij op 25 mei 2020 een campingstoel heeft teruggegeven aan [verweerster] . De stoel was volgens [verzoeker] immers van hem. Waarom zou [verzoeker] een stoel waarvan hij stelt dat deze van hem is teruggeven? Daar komt nog bij dat op de camerabeelden te zien is dat de meegenomen campingstoel een verhoogde rugleuning heeft. [verweerster] heeft als bijlage 16 een foto overgelegd van een twee stoelen; een stoel uit de inboedel met een verhoogde leuning en de door [verzoeker] teruggebrachte stoel zonder verhoogde leuning. Desgevraagd heeft [verzoeker] ter zitting verklaard en ook volgehouden dat dit dezelfde stoel betrof als de stoel die hij op
8 mei 2020 heeft meegenomen. Resumerend: [verzoeker] neemt een stoel mee uit een inboedel, die niet van hem is en brengt een andere stoel terug.
4.4.5.
Op camerabeelden is voorts te zien dat [verzoeker] op 23 april 2020 een tot een inboedel behorende gereedschapskist opent en doorzoekt en een radio pakt, deze uitprobeert en bij een andere inboedel terugzet.
4.4.6.
[verzoeker] heeft gesteld dat ook deze radio zijn eigendom was. Hij heeft echter niet verklaard waarom hij de radio dan weer terugzet bij een (andere) inboedel en deze niet net als de campingstoel meeneemt. Ook heeft [verzoeker] geen verklaring gegeven hoe het is gekomen dat spullen uit zijn inboedel - die drie jaar geleden in een aanhanger zouden zijn opgeslagen - nadat dat deze aanhanger door iemand anders was meegenomen, beland zijn tussen de inboedels van klanten, terwijl spullen uit andere inboedels bij elkaar worden gezet en worden afgezet met een lint.
4.5.
De kantonrechter is, alles overwegende, van oordeel dat de onder 4.1 genoemde gedragingen zijn komen vast te staan en in onderlinge samenhang bezien een dringende reden vormen voor het ontslag op staande voet. Samengevat komen de verweten gedragingen erop neer dat [verzoeker] spullen die hem niet toebehoren meeneemt zonder dat hij daarvoor van een daartoe bevoegde medewerker toestemming heeft en dat [verzoeker] rondsnuffelt tussen de opgeslagen inboedels. Het kan van [verweerster] niet worden gevergd om [verzoeker] nog langer in dienst te houden. [verweerster] moet bij haar medewerkers er immers op kunnen vertrouwen dat zij op een correcte manier omgaan met de opgeslagen inboedels.
4.5.1.
De stelling van [verzoeker] dat het gebruikelijk was om spullen mee te nemen, mocht dat al het geval zijn, maakt dit oordeel niet anders. Aan de zijde van [verzoeker] is ter zitting immers verklaard dat ook dan toestemming moest worden gevraagd aan een leidinggevende. [verzoeker] had geen toestemming van een daartoe bevoegde medewerker om een doos mondkapjes en de campingstoel mee te nemen. Hij had ook geen toestemming om tussen de spullen rond te snuffelen. Het aanbod om met getuigen te bewijzen dat het gebruikelijk was om spullen mee te nemen, wijst de kantonrechter dan ook af. Dat [verzoeker] wist dat er camera’s in het magazijn waren aangebracht, kan zijn handelwijze evenmin in ander daglicht plaatsen. Het lijkt er immers op dat [verzoeker] het risico heeft aanvaard dat er niet naar de camerabeelden zou worden gekeken. De stelling van [verweerster] dat hij wist dat er nooit naar deze beelden werd gekeken, heeft hij immers niet betwist. De aanleiding voor [naam algemeen manager] om nu wel de beelden te gaan bekijken was de verdwijning van drie dozen mondkapjes.
4.5.2.
[verweerster] heeft de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] meegewogen. [verweerster] heeft gesteld dat zij [verzoeker] heeft aangenomen nadat hij zijn oorspronkelijke werk als zelfstandige in de bouw vanwege een ongeval niet meer kon uitoefenen. [verweerster] heeft [verzoeker] aangenomen ondanks dat hij geen ervaring en geen diploma’s of certificaten had voor administratief werk. [verzoeker] zelf heeft zijn persoonlijke omstandigheden nauwelijks toegelicht. [verzoeker] heeft thans ervaring als administratief medewerker. Hoewel het misschien niet eenvoudig zal zijn nieuw werk te vinden, ziet de kantonrechter, gelet op de laakbare gedragingen van [verzoeker] , geen reden om dit ontslag om die reden onaanvaardbaar te achten.
4.6.
Het voorgaande betekent dat het ontslag op staande voet stand houdt.
4.7.
[verzoeker] heeft verzocht hem een transitievergoeding toe te kennen, ook indien het ontslag op staande voet stand houdt. Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is een transitievergoeding niet verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de gedragingen die ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet als zodanig worden gekwalificeerd. Dit is anders indien het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat geval kan toch een (deel van) de transitievergoeding worden toegekend. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet toekennen van een transitievergoeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [verzoeker] heeft zijn standpunt dat dit wel het geval is, ook niet gemotiveerd.
4.8.
Het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding en ook de overige verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen.
4.9.
Hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, brengt mee dat [verzoeker] geen belang meer heeft bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Ook deze zal worden afgewezen.
4.10.
[verzoeker] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde.
4.11.
[verzoeker] zal op na te melden wijze worden veroordeeld in de nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden vastgesteld op € 720,-;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [verweerster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 120,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.4.
verklaart de onderdelen 5.2 en 5.3 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
BM