In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 november 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en meerdere gedaagden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B.H.A. Augustin, had een provisionele vordering ingesteld, maar de gedaagde partijen, vertegenwoordigd door mr. J.M.A. van Dijk, hebben na verkregen uitstel niet meer gereageerd. Hierdoor werd de vordering van de eiser als niet weersproken beschouwd en toegewezen, met uitzondering van de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verklaring voor recht, die niet kon worden toegewezen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij aansprakelijk was voor gebreken aan het gehuurde, die in hun risicosfeer vielen. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De rechter bepaalde dat de huursom per 1 januari 2020 met 50% gematigd zou worden totdat alle gebreken aan het dak en de riolering verholpen waren. Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser, die op € 410,99 werden begroot.
De provisionele vordering werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de kosten van het incident, die op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de gedaagde partij in het kader van de huurovereenkomst en de gevolgen van het niet reageren op de vordering.