ECLI:NL:RBLIM:2020:8660

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
8498815 CV EXPL 20-2050
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestaan arbeidsovereenkomst waarnemend tandarts onvoldoende betwist

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij, een tandarts, en een gedaagde partij, eveneens een tandarts, over het bestaan van een arbeidsovereenkomst. De eisende partij vorderde betaling van een achterstallig loon van € 9.614,69 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, alsook de afgifte van loonspecificaties en jaaropgaven. De eisende partij stelde dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst was gesloten, die inging op 4 mei 2016 en eindigde op 1 maart 2017. De gedaagde partij betwistte het bestaan van een arbeidsovereenkomst en stelde dat er geen tandarts in loondienst is. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de arbeidsovereenkomst, en dat de gedaagde partij niet voldoende had betwist dat het overeengekomen loon 45% van de bruto omzet was. De kantonrechter wees de vorderingen van de eisende partij toe, inclusief de wettelijke verhoging en de afgifte van loonspecificaties, maar wees de vordering tot afgifte van verificatoire bescheiden af. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8498815 CV EXPL 20-2050
Vonnis van de kantonrechter van 4 november 2020
in de zaak van
[eisende partij],
wonend in [woonplaats 1] aan de [adres 1]
eisende partij,
gemachtigde mr. D.G.A. Rossi
tegen
[gedaagde partij] ,
wonend in [woonplaats 2] aan de [adres 2] , handelend onder de naam
[handelsnaam], gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 15 april 2020
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens inhoudend een vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] exploiteert een tandartsenpraktijk in [vestigingsplaats] .
2.2.
[eisende partij] is, net als [gedaagde partij] , tandarts en heeft op grond van een mondelinge overeenkomst met [gedaagde partij] werkzaamheden als zodanig verricht in de tandartsenpraktijk van [gedaagde partij] over de periode 4 mei 2016 tot 1 maart 2017.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Bij exploot vordert [eisende partij] de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van
€ 9.614,69 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening.
Daarnaast vordert [eisende partij] de veroordeling van [gedaagde partij] tot afgifte van kloppende loonspecificaties over de periode van 4 mei 2016 tot 1 maart 2017, de jaaropgave 2016 en 2017 alsmede tot afgifte van “schriftelijke verificatoire bescheiden waaruit volgt of en hoeveel belastingen [gedaagde partij] op de uitbetaalde bedragen heeft ingehouden en afgedragen”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per ingegane dag dat [gedaagde partij] niet aan die veroordeling voldoet.
Ten slotte vordert [eisende partij] de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 855,73 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening, een en ander onder verwijzing van [gedaagde partij] in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
[eisende partij] stelt dat zij met [gedaagde partij] mondeling een arbeidsovereenkomst heeft gesloten ingaande 4 mei 2016 en dat zij die bij brief van 13 januari 2017 (productie 5 bij exploot) schriftelijk heeft opgezegd tegen 1 maart 2017 (zo blijkt uit die brief) en dat zij in de periode 4 mei 2016 tot 1 maart 2017 de overeengekomen arbeid heeft verricht.
Volgens [eisende partij] bestond het overeengekomen loon uit 45% van de bruto omzet per maand en is daarnaast een reiskostenvergoeding afgesproken van € 0,19 per kilometer.
3.3.
Als productie 2 heeft [eisende partij] een overzicht in het geding gebracht waarin zij de omzet over de gehele periode waarin zij gewerkt heeft grotendeels per maand op een rijtje heeft gezet met daarnaast een overzicht met 45% van die bedragen alsook een overzicht met volgens haar in die periode door [gedaagde partij] verschuldigde reiskosten. Volgens die berekening bedraagt het loon over de onderhavige periode € 20.028,74. Volgens [eisende partij] heeft zij in de betreffende periode echter slechts € 10.414,05 aan loon ontvangen derhalve € 9.614,69 (bruto) te weinig. Volgens die berekening heeft ze overigens tevens € 0,80 te weinig aan reiskostenvergoeding ontvangen, doch dat postje heeft [eisende partij] , nu ze het niet vordert, kennelijk gelaten voor wat het is.
3.4.
Bij antwoord verwijst [gedaagde partij] weliswaar naar een zogenoemde ‘ANT advieslijst’ (als productie bijgevoegd) op grond waarvan hij gelet op de gemiddelde dagomzet ‘uit zou komen’ op 37%, maar hij betwist niet dat een loon van 45% is overeengekomen. Sterker nog, hij stelt zich zelfs op het standpunt dat hij dat percentage ook daadwerkelijk betaald heeft. Verder stelt [gedaagde partij] dat ‘geen enkele tandarts die waarneemt in loondienst is’. [gedaagde partij] noemt voorts nog een bedrag van € 20.821,63 dat hij netto aan ‘haar en fiscus’ heeft betaald (evenwel zonder dat bedrag met betaalbewijzen te onderbouwen). Daarnaast stelt hij dat hij in totaal € 14.204,85 aan [eisende partij] heeft betaald. [gedaagde partij] verwijst tevens naar een bijlage ‘rabo bankieren’ waarop twee aan [eisende partij] betaalde bedragen (€ 150,00 en € 2.608,00) staan welke niet vermeld staan in het overzicht van ontvangen bedragen zoals [eisende partij] dat als productie 2 bij exploot had overgelegd. De overige drie producties zijn door [gedaagde partij] verder niet toegelicht.
3.5.
Bij repliek erkent [eisende partij] de ontvangst van de bedragen van € 150,00 en
€ 2.608,00 en dat zij derhalve niet € 10.414,05 aan loon heeft ontvangen maar € 13.172,05. [eisende partij] vermindert daarom de door haar gevorderde hoofdsom en wel tot een bedrag van € 6.856,69 bruto. Voor het overige handhaaft zij haar stellingen en vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Nu niet althans onvoldoende betwist is dat een loon van 45% van de bruto maandomzet is overeengekomen, staat dat in deze procedure tussen partijen vast. De door [eisende partij] in genoemde productie 2 vermelde omzetcijfers over de onderhavige periode zijn door [gedaagde partij] onbetwist gelaten zodat ook die omzetcijfers in deze procedure tussen partijen vaststaan. De verminderde eis van [eisende partij] zal daarom worden toegewezen inclusief de wettelijke rente.
4.2.
Zowel voor wat betreft de wettelijke verhoging (art. 7:625 BW) als de vordering tot het overleggen van loonspecificaties (art. 7:626 BW) is vooraleerst van belang of de overeenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] als een arbeidsovereenkomst in de zin van titel 10 van Boek 7 BW dient te worden aangemerkt. De bewijslast van het bestaan van een arbeidsovereenkomst rust op [eisende partij] . Reeds bij exploot heeft [eisende partij] vanaf 3.8. puntsgewijs en concreet gemotiveerd waarom volgens haar sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat aan alle elementen (inclusief de gezagsverhouding) van de definitie daarvan (art. 7:610 BW) is voldaan.
Hoewel het de(ze) kantonrechter ambtshalve bekend is dat waarnemend tandartsen doorgaans op basis van een overeenkomst van opdracht werken, had het - gelet op de gemotiveerde stellingen van [eisende partij] in deze - alleszins op de weg van [gedaagde partij] gelegen om zijn betwisting daarvan nader te concretiseren. In plaats daarvan beperkt hij zich tot de opmerking dat ‘geen enkele tandarts die waarneemt in loondienst is’. Dat is onder de gegeven omstandigheden in dit kader als betwisting echter onvoldoende. Voor zover [gedaagde partij] - want daar lijkt het op - veronderstelt dat het gegeven dat geen uurloon maar een omzetpercentageloon is overeengekomen reeds betekent dat geen sprake is/kan zijn van een arbeidsovereenkomst, dan berust die veronderstelling op een misverstand zijnerzijds. De conclusie dient dan ook te luiden dat in deze procedure tussen partijen vaststaat dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.
Op die grond zal ook de wettelijke verhoging alsmede de afgifte van deugdelijke loonspecificaties en de jaaropgaves, waarvan [gedaagde partij] immers niet betwist dat hij die nog niet heeft verstrekt, worden toegewezen. Daartoe zal hem een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis worden geboden. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. De separaat gevorderde afgifte van “schriftelijke verificatoire bescheiden waaruit volgt of en hoeveel belastingen [gedaagde partij] op de uitbetaalde bedragen heeft ingehouden en afgedragen” wordt afgewezen, nu dit uit deugdelijke loonspecificaties reeds blijkt (7:626 BW).
4.3.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar nu [eisende partij] de daarvoor van belang zijnde werkzaamheden niet specificeert. De onder 6.1. bij exploot gemaakte opmerking dat die werkzaamheden bestonden uit ‘diverse activiteiten’ is daartoe volstrekt ontoereikend.
4.4.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 1.061,00, bestaande uit € 720,00 aan salaris gemachtigde, € 236,00 aan griffierecht en
€ 105,00 baan explootkosten.
4.5.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] € 6.856,69 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf 15 april 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eisende partij] deugdelijke loonspecificaties te verstrekken over de periode van 4 mei 2016 tot
1 maart 2017 alsmede de jaaropgaves 2016 en 2017, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per ingegane dag dat hij daarmee in gebreke blijft;
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.061,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK