ECLI:NL:RBLIM:2020:8702

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
7769765 CV EXPL 19-3543
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering en ontvangsttheorie van brieven in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 november 2020, staat de verjaring van een vordering centraal. De eisende partij, ING Bank N.V., heeft een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in verzet is gegaan. De gedaagde stelt dat de vordering is verjaard, omdat hij tot 2019 geen enkele verklaring heeft ontvangen die als stuitingshandeling kan worden aangemerkt. ING daarentegen betwist dit en stelt dat er meerdere brieven zijn verzonden naar het juiste adres van de gedaagde, maar dat deze brieven de gedaagde niet hebben bereikt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde vanaf 18 april 2008 tot 26 oktober 2015 op een bepaald adres heeft gewoond en dat hij daarna naar een ander adres is verhuisd. ING heeft aangevoerd dat er minimaal acht brieven naar het juiste adres zijn verzonden, maar de gedaagde heeft de ontvangst van deze brieven betwist. De rechtbank oordeelt dat ING niet heeft aangetoond dat de brieven daadwerkelijk zijn aangekomen, en concludeert dat het beroep van de gedaagde op verjaring slaagt. Dit leidt tot de vernietiging van een eerder vonnis van 30 januari 2019.

De rechtbank heeft ING, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 279,01. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat ING verplicht is om aan de uitspraak te voldoen, ook als er nog hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7769765 CV EXPL 19-3543
Vonnis van de kantonrechter van 4 november 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gedaagde partij in verzet,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,
tegen:
[gedaagde partij] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres 1] ,
gedaagde partij,
eisende partij in verzet,
gemachtigde mr. J. in 't Ven.
Partijen zullen hierna ING en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door de kantonrechter op 15 april 2020 gewezen tussenvonnis
  • de akte uitlating van ING met 3 producties
  • de antwoordakte van [gedaagde partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

de verjaring
2.1.
[gedaagde partij] stelt dat de vordering van ING is verjaard omdat hij tot 2019 nooit enige verklaring die op een stuitingshandeling zou kunnen wijzen of als zodanig kan worden aangemerkt heeft ontvangen.
2.2.
Uit het GBA uittreksel van [gedaagde partij] en de BRP uitdraai van ING blijkt dat [gedaagde partij] vanaf 18 april 2008 tot 26 oktober 2015 aan de [adres 2] te [plaats] heeft gewoond en vanaf 26 oktober 2015 aan de [adres 1] te [woonplaats] woont.
2.3.
ING stelt bij conclusie van antwoord in verzet dat [gedaagde partij] herhaaldelijk is aangemaand op zowel het door [gedaagde partij] opgegeven adres én het juiste BRP adres. In vervolg hierop stelt ING bij akte na tussenvonnis dat minimaal acht brieven naar het juiste adres van [gedaagde partij] zijn verzonden waardoor het praktisch onmogelijk is dat geeneen van die brieven [gedaagde partij] heeft bereikt. Voorts voert ING aan dat de brieven tot 24 december 2010 [gedaagde partij] niet hebben bereikt omdat die niet aan het juiste adres waren gericht (producties 3 t/m 6).
2.4.
Volgens ING heeft [gedaagde partij] voor het laatst op 18 maart 2011 telefonisch contact met haar opgenomen hetgeen [gedaagde partij] betwist. De brieven na deze datum zijn aan het juiste adres van [gedaagde partij] aan [adres 2] te [plaats] (producties 7 t/m 14) en de [adres 1] te [woonplaats] (producties 18 en 19) gericht. Van deze brieven heeft [gedaagde partij] ook de ontvangst betwist. ING is in de gelegenheid gesteld om gemotiveerd te onderbouwen dat en welke van de door haar verzonden stuitingsbrieven zijn aangekomen op het adres van [gedaagde partij] . Dat bewijs heeft ING niet geleverd. Het lag op de weg van ING om bijvoorbeeld met aangetekende brieven waaruit dat blijkt aan te leveren hetgeen ING heeft nagelaten. Dat betekent dat het door [gedaagde partij] gedane beroep op verjaring van de vordering slaagt. Dat betekent voorts dat het vonnis van de kantonrechter van 30 januari 2019 onder rolnummer 7457822 CV EXPL 19-287 gewezen zal worden vernietigd.
2.5.
ING zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
  • dagvaarding € 99,01
  • salaris gemachtigde
totaal € 279,01.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en de nakosten zullen worden toegewezen als nader in het dictum is bepaald.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
vernietigt het vonnis van 30 januari 2019 onder rolnummer 7457822 CV EXPL 19-287 gewezen, en
opnieuw rechtdoende,
3.2.
wijst het gevorderde af,
3.3.
veroordeelt ING in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde partij] gerezen en begroot op € 243,01, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na aanschrijving te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
3.4.
veroordeelt ING onder de voorwaarde dat indien ING niet binnen twee weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op:
  • € 36,00 aan salaris gemachtigde, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na aanschrijving te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van betaling
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na betekening te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: YT