ECLI:NL:RBLIM:2020:8839

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
8543003 CV EXPL 20-2390
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verschuldigde bedragen en proceskosten door zorgverzekeraar tegen bewindvoerder

In deze zaak heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder q.q. van een onderbewindgestelde. De vordering betreft een bedrag van € 2.449,05, dat bestaat uit een hoofdsom van € 2.177,36, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. De bewindvoerder q.q. heeft aangevoerd dat er een betalingsregeling is getroffen, maar CZ heeft betwist dat deze regeling ook de proceskosten dekt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder q.q. tekort is geschoten in de nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomst en dat de gemaakte kosten door CZ niet onder de betalingsregeling vallen. De kantonrechter heeft de vordering van CZ toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en de bewindvoerder q.q. veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8543003 CV EXPL 20-2390
Vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam]in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna ‘CZ’, ‘de bewindvoerder q.q.’ resp. ‘ [naam onderbewindgestelde] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis
- de rolbeslissing waarbij het recht om een conclusie voor dupliek te nemen vervallen is verklaard en dat vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
CZ heeft, na vermindering van eis, gevorderd om de bewindvoerder q.q., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen € 2.449,05 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.177,36, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van de bewindvoerder q.q. in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vorering heeft CZ de tekortkoming van de bewindvoerder q.q. in de nakoming van de tussen CZ en [naam onderbewindgestelde] bestaande zorgverzekeringsovereenkomst ten grondslag gelegd. CZ heeft gesteld dat de bewindvoerder q.q. uit hoofde van die overeenkomst een bedrag van € 2.519,05 (waarvan € 2.177,36 aan hoofdsom, € 326,60 aan buitengerechtelijke kosten en € 15,09 aan verschenen renten) verschuldigd is geworden. Na de dagvaarding heeft de bewindvoerder q.q. een bedrag van € 70,00 betaald waarmee de vordering is verminderd.
2.3.
De bewindvoerder q.q. heeft gesteld dat tussen haar en CZ op 19 juni 2020 een betalingsregeling is tot stand gekomen. Conform die betalingsregeling dient zij gedurende 36 maanden een bedrag van € 35,00 per maand te betalen. Daarna wordt het restantbedrag door CZ kwijtgescholden. Voorts heeft de bewindvoerder q.q. aangevoerd dat naast de onderhavige vordering nog een bedrag van € 974,36 - kennelijk de door CZ gemaakte (proces)kosten - open staat. De bewindvoerder q.q. heeft gesteld dat CZ na het tot stand komen van de betalingsregeling de zaak had kunnen intrekken. Nu CZ de zaak niet heeft ingetrokken, zijn er onnodige en extra kosten gemaakt. De bewindvoerder q.q. heeft de kantonrechter verzocht om € 974,36 kwijt te schelden, althans haar niet in de proceskosten te veroordelen.
2.4.
Bij repliek heeft CZ de kantonrechter verzocht om alsnog voor de gehele vordering inclusief rente en (proces)kosten vonnis te wijzen. Zij heeft toegelicht dat indien de betalingsregeling door de bewindvoerder q.q. niet wordt nagekomen, de totale schuld alsnog opeisbaar wordt. Voorts heeft CZ gesteld dat zij de bewindvoerder q.q. vóór datum dagvaarding meerdere malen heeft aangeschreven. Op geen enkele brief heeft zij eerder een reactie gekregen. De sommatiedagvaarding is uitgebracht op 7 mei 2020 tegen de zitting van 3 juni 2020. Pas op 19 juni 2020 (dus na de eerste zittingsdatum) is de betalingsregeling tot stand gekomen. Ter zake van de nog openstaande kosten, waaronder ook de door CZ gemaakte proceskosten, heeft CZ aangevoerd dat zij de bewindvoerder q.q. schriftelijk heeft bericht dat die kosten buiten de getroffen regeling vallen.
2.5.
De kantonrechter volgt de bewindvoerder q.q. niet in dit verweer. Uit de mails van 19 en 23 juni 2020 (verzonden door CZ aan de bewindvoerder q.q.) kan worden opgemaakt dat de door CZ gemaakte kosten (eveneens de schulden van [naam onderbewindgestelde] van na datum onderbewindstelling zijnde 16 oktober 2019) buiten de overeengekomen betalingsregeling vallen. Nu de betalingsregeling pas na de eerste rolzitting van 3 juni 2020 is getroffen en CZ reeds kosten had gemaakt voor het uitbrengen van de dagvaarding, griffiekosten en salaris gemachtigde, hoefde CZ - zonder vergoeding van ook die kosten - de zaak niet in te trekken. Zij kan dan ook aanspraak op vergoeding daarvan maken.
2.6.
Nu de hoofdvordering wordt erkend, kan het door CZ gevorderde bedrag van € 2.177,36 aan hoofdsom worden toegewezen. De verschuldigdheid van de verschenen rente ad € 15,09 heeft de bewindvoerder q.q. evenmin betwist, zodat de verschenen rente ook voor toewijzing gereed ligt. De lopende rente over € 2.177,36 zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
2.7.
Aan de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten heeft CZ een bedrag van
€ 326,60 gevorderd. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De door CZ op 19 maart 2020 aan [naam onderbewindgestelde] verzonden aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Na de dagvaarding heeft de bewindvoerder q.q. € 70,00 betaald en CZ heeft bij conclusie van repliek haar vordering dienovereenkomstig verminderd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW wordt de betaling van de bewindvoerder q.q. eerst op de buitengerechtelijke kosten in mindering gebracht. Dit betekent dat van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 256,60 ( € 326,60 - € 70,00) zal worden toegewezen.
2.8.
De bewindvoerder q.q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 102,96
- griffiekosten € 499,00
- salaris gemachtigde €
420,00(2 x tarief € 210,00)
totaal € 1.021,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. om aan CZ te betalen € 2.449,05 (waarvan
€ 2.177,36 aan hoofdsom, € 15,09 aan verschenen wettelijke rente tot datum dagvaarding en € 256,60 aan buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 2.177,36, te berekenen vanaf 7 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. in de kosten van de procedure, aan de zijde van CZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.021,96,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
NZ