ECLI:NL:RBLIM:2020:8842

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
8755066 \ CV EXPL 20-4361
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering in een consumentenkwestie met betrekking tot zorgverzekeringen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 november 2020, is de onderlinge waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Tilburg, als eisende partij opgetreden. De gedaagde partij, die in persoon procedeerde, is een consument die in deze procedure wordt vermoed als zodanig te zijn. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord van de gedaagde partij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat de eisende partij de relevante feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling overwogen dat de gedaagde partij als consument bescherming geniet onder het Europees consumentenrecht, en dat deze beschermende bepalingen ambtshalve door de rechter moeten worden toegepast. Echter, in deze zaak zijn er geen schendingen van deze bepalingen vastgesteld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van de eisende partij niet of onvoldoende is betwist door de gedaagde partij, waardoor de vordering toegewezen dient te worden.

In de beslissing heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld om aan de eisende partij een bedrag van € 286,85 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van dit bedrag vanaf 24 augustus 2020. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eisende partij zijn begroot op € 298,96. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8755066 \ CV EXPL 20-4361
Vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering dient daarom te worden toegewezen.
2.6.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 298,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 286,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 244,97 vanaf 24 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 298,96,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC