In deze zaak heeft [opposante, eiseres in reconventie] verzet ingesteld tegen een verstekvonnis van 9 oktober 2019, waarbij de huurovereenkomst met [geopposeerde, verweerder in reconventie] was ontbonden. [opposante, eiseres in reconventie] stelde dat zij de huur wel degelijk had betaald, maar kon dit niet onderbouwen met bewijs. De kantonrechter oordeelde dat de door [opposante, eiseres in reconventie] ingebrachte brief, waaruit zou blijken dat zij betalingen had gedaan, niet als bewijs kon dienen omdat de ondertekening door [geopposeerde, verweerder in reconventie] stellig werd ontkend. Hierdoor was er onvoldoende bewijs van de betalingen en werd de vordering in oppositie afgewezen.
Daarnaast vorderde [opposante, eiseres in reconventie] huurprijsvermindering vanwege gebreken aan het gehuurde. De kantonrechter oordeelde dat [opposante, eiseres in reconventie] niet had aangetoond dat er gebreken waren die het huurgenot in die mate verminderden dat huurprijsvermindering gerechtvaardigd was. De vordering tot huurprijsvermindering werd dan ook afgewezen.
De kantonrechter heeft [opposante, eiseres in reconventie] ontheven van de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten, maar heeft haar wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [geopposeerde, verweerder in reconventie].