ECLI:NL:RBLIM:2020:9010

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
C/03/283820 / KG ZA 20-424
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen een particulier en de Coöperatieve Rabobank U.A. inzake hypothecaire leningen en betalingsachterstanden tijdens de Covid-19 pandemie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eiser, een particulier, dat de Coöperatieve Rabobank U.A. de executie van zijn woning schorst. De eiser heeft meerdere hypothecaire leningen bij de Rabobank en kampt met betalingsachterstanden die zijn ontstaan door financiële problemen, mede veroorzaakt door de Covid-19 pandemie. De Rabobank heeft de financiering opgezegd en dreigt over te gaan tot executie van de woning van de eiser. De eiser stelt dat de opzegging van de financiering niet rechtmatig is, omdat hij de achterstand gedeeltelijk heeft ingelopen en er afspraken waren gemaakt over de betalingsachterstanden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Rabobank de financiering rechtmatig heeft opgezegd, omdat de eiser zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de eiser af, omdat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door de Rabobank. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/283820 / KG ZA 20-424
Vonnis in kort geding van 18 november 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. Smeets te Venlo,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 9;
  • de brief van 2 november 2020 van Rabobank met daarbij productie 1 tot en met 15;
  • de mondelinge behandeling van 4 november 2020, waarbij Rabobank haar pleitnota heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft (in privé) meerdere hypothecaire geldleningen afgesloten bij de Rabobank, waaronder de hypothecaire geldlening met nummer: [bankrekeningnummer] . Voor de hypothecaire leningen heeft [eiser] een eerste, een tweede en een derde hypotheekrecht laten vestigen op zijn woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . Daarnaast heeft [eiser] een pandrecht laten vestigen op zijn Rabo Opbouw Spaarrekening.
2.2.
[eiser] is communicatiedeskundige en exploiteert een onderneming aan huis.
2.3.
Per maand betaalt [eiser] aan de Rabobank ongeveer € 1.500,--. Dit bedrag bestaat uit € 712,99 aan rente en € 743,41 aan aflossingen.
2.4.
Vanaf in ieder geval mei 2018 heeft [eiser] een betalingsachterstand in de premiebetalingen, in de rente en de aflossingen.
2.5.
Op 1 april 2020 is [eiser] gestopt met de maandelijkse aflossingen van € 743,41 per maand op leningnummer [bankrekeningnummer] .
2.6.
De Rabobank heeft op 6 augustus 2020 de financiering van [eiser] opgezegd. In deze brief staat onder andere:
“U heeft sinds 12 oktober 2016 een achterstand op uw lening. Wij hebben u daar meerdere keren een brief over gestuurd waarin wij u hebben geïnformeerd dat als de achterstand niet wordt ingelopen wij uw financiering op zullen zeggen.
Verder is het opgebouwde spaartegoed dat u middels uw Cumulentpolis heeft opgebouwd door de bank afgekocht met als doel dit in mindering te brengen op de betalingsachterstanden. U heeft dit bedrag, tegen alle afspraken in, gebruikt voor andere doeleinden.
Er is geen oplossing gevonden. Daarom zeggen wij namens de bank bij deze uw financiering direct op. Dat betekent dat u de hele financiering, een bedrag € 298.419,53 inclusief rente, in één keer terug moet betalen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Rabobank te gebieden om de executie te schorsen, in die zin dat de openbare verkoop van de woning staande en gelegen te [plaatsnaam] , aan de [adres] geen doorgaan zal vinden, zulks onder verbeurte van een dwangsom vastgesteld op een bedrag van € 50.000,-- indien Rabobank in strijd met dit gebod mocht handelen;
  • Rabobank te veroordelen om aan [eiser] ter beschikking te stellen de stukken waaruit de totale achterstand blijkt;
  • Rabobank te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. De spoedeisendheid van deze zaak blijkt uit de aard daarvan.
opzegging financiering
4.2.
Ter mondelinge behandeling heeft [eiser] aangevoerd dat de opzegging van de financiering van de Rabobank niet rechtmatig is aangezien de achterstand niet verder is opgelopen. [eiser] stelt dat er met de Rabobank is afgesproken dat de betalingsachterstand niet mocht oplopen en dat de financiering alleen opgezegd zou worden als deze achterstand zou oplopen. Hij heeft sindsdien de bestaande achterstand gedeeltelijk ingelopen. Voor zover hij opnieuw zijn maandelijkse verplichtingen niet is nagekomen, houdt dit verband met de corona-crisis. Gelet daarop is hij van mening dat de Rabobank niet in redelijkheid kon overgaan tot opzegging van de financiering.
4.3.
Vast staat dat [eiser] per 1 april 2020 is opgehouden zijn maandelijkse aflossingen van ongeveer € 750,-- op leningnummer [bankrekeningnummer] te voldoen. Ter mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij dit zelfstandig heeft besloten, zonder overleg met de Rabobank, omdat hij dacht: "
Het is nog maar een klein bedrag en de lening loopt toch nog tot 2023, dus ik kan de achterstand voor die tijd nog wel inlopen. Mijn bedrijf heeft het nu harder nodig.".Het bedrag van de aflossing heeft hij in zijn bedrijf gestoken. Voor zover er vanuit zou moeten worden gegaan dat [eiser] met de Rabobank is overeengekomen dat de financiering niet zal worden opgezegd zolang de betalingsachterstand niet oploopt, hetgeen de Rabobank betwist, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Door zonder toestemming van de Rabobank per 1 april 2020 zijn betalingsverplichtingen op leningnummer [bankrekeningnummer] niet te voldoen, heeft [eiser] niet voldaan aan de door hem gestelde afspraak dat de betalingsachterstand niet verder mocht oplopen. Het feit dat hij daarvóór mogelijk de bestaande achterstand iets had ingelopen, maakt niet dat [eiser] dit daarna zonder meer weer ongedaan zou kunnen maken door de betalingen te staken en de achterstand opnieuw te laten oplopen. Voorts wordt de stelling dat Covid-19 de oorzaak was dat [eiser] zich niet aan deze afspraak kon houden door de voorzieningenrechter verworpen. [eiser] heeft er immers bewust voor gekozen zijn bedrijf vóór te laten gaan en de gestelde afspraak met de Rabobank niet na te komen. Hoe invoelbaar deze overweging van [eiser] ook is, vast staat dat [eiser] de afspraak bewust niet is nagekomen. De opzegging van de financiering door de Rabobank is dan ook rechtmatig.
het executiegeschil
4.4.
Nu vaststaat dat de Rabobank de financiering rechtmatig heeft opgezegd, is het uitgangspunt dat de Rabobank in beginsel bevoegd is gebruik te maken van het aan haar verstrekte zekerheidsrecht en aan te sturen op een verkoop van de woning op grond van artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Rabobank heeft ook een belang bij de executoriale verkoop, omdat zij wil voorkomen dat haar vordering verder oploopt.
4.5.
Dit recht om tot executie over te gaan is evenwel niet absoluut en vindt met name haar grens waar dit misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW oplevert, hetgeen onder meer kan worden aangenomen indien de hypotheekhouder geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executoriale verkoop of indien hij, gezien de onevenredigheid tussen zijn belang en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die executoriale verkoop had kunnen overgaan, bijvoorbeeld omdat er voor de geëxecuteerde een noodtoestand zou ontstaan. Bij de beoordeling hiervan zijn steeds alle omstandigheden van het geval van belang.
4.6.
Volgens [eiser] maakt de Rabobank misbruik van haar bevoegdheid nu zij onvoldoende rekening houdt met de belangen van [eiser] . [eiser] stelt dat de betalingsachterstand is ontstaan door Covid-19. Voorts stelt [eiser] dat hij er een groot belang bij heeft om in zijn woning te kunnen blijven wonen, omdat het voor hem moeilijk zal zijn om vervangende woonruimte te vinden. Ook is zijn bedrijf gevestigd op zijn woonadres. Mocht [eiser] zijn woning kwijtraken dan raakt hij ook zijn bedrijf kwijt. Hij stelt dat hij meerdere malen heeft getracht om tot een oplossing te komen met de Rabobank. Door toedoen van de Rabobank is dit echter niet gelukt. [eiser] stelt dat hij de betalingsachterstand kan inlopen, nu hij een toezegging heeft gekregen om voor een bepaald project werkzaamheden te verrichten. Tevens kan hij met behulp van een lening van zijn ouders zijn betalingsachterstanden inlopen. Tot slot stelt [eiser] dat de lening niet € 300.000,-- bedraagt maar slechts € 175.000,--, nu dit het bedrag is dat hem bij het online bankieren op zijn scherm getoond wordt.
4.7.
De stelling van [eiser] dat Covid-19 de oorzaak was van zijn betalingsachterstanden wordt door de voorzieningenrechter verworpen. Vast staat immers dat [eiser] al sinds 2018 een betalingsachterstand had.
Voorts is het feit dat [eiser] door de executie zijn woning kwijtraakt geen bijzondere omstandigheid, maar inherent aan de verkoop door een hypotheekhouder ex artikel 3:268 BW.
Ook de stelling dat [eiser] een belang heeft bij het behoud van zijn woning voor de uitoefening van zijn bedrijf wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd. Niet gesteld of gebleken is immers dat er aparte faciliteiten verbonden zijn aan de woning van [eiser] die voor de uitoefening van zijn bedrijf noodzakelijk zijn. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij slechts een bureau en een computer nodig heeft voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dit betekent dat hij zijn werkzaamheden op elke andere plek kan uitoefenen en het bedrijf van [eiser] niet geschaad wordt door verkoop van de woning.
Eveneens zal de stelling dat de Rabobank niet heeft meegewerkt aan een mogelijke oplossing, worden verworpen. Uit de overgelegde e-mailberichten en correspondentie blijkt dat er jarenlang contact is geweest tussen partijen met betrekking tot de betalingsachterstand en dat de Rabobank bereid was eventueel mee te werken aan een regeling. Om te kunnen onderzoeken of een regeling – en zo ja welke – mogelijk zou zijn, heeft de Rabobank meerdere malen aan [eiser] verzocht om financiële stukken aan de Rabobank te verstrekken, waaronder een ingevuld inkomsten- en lastenformulier met bijbehorende stukken als aangiftes IB. [eiser] heeft tot op heden niet (volledig) voldaan aan dit verzoek, waardoor de Rabobank niet in staat was om de haalbaarheid van een regeling te beoordelen. Hierbij komt dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij al enige tijd over de aangifte IB van 2017 en 2018 beschikt, maar deze niet aan de Rabobank heeft verstrekt. Ook heeft de Rabobank de door [eiser] aangedragen mogelijkheid om zijn Rabo Opbouw Spaarrekening aan te wenden om de achterstand aan te zuiveren, gemotiveerd weersproken. De Rabobank heeft gesteld dat, nu de hypotheek van [eiser] zijn maximale aflossingsvrije deel had bereikt, [eiser] zijn spaarrekening niet kan aanwenden voor de ontstane achterstanden. De spaargelden van deze spaarrekening zijn immers verpand en dienen tot betaling van de restantvordering na afloop van de financieringsperiode. Als deze spaargelden niet meer aanwezig zijn ontstaat er volgens de Rabobank een groter aflossingsvrij gedeelte, hetgeen bancair niet is toegestaan. Gelet op al het voorgaande valt de Rabobank geen verwijt te maken dat zij niet bereid was om tot een mogelijke oplossing te komen.
De stelling van [eiser] dat hij zijn betalingsachterstand kan inlopen wordt eveneens door de voorzieningenrechter gepasseerd, reeds op de grond dat deze stelling door [eiser] niet voldoende aannemelijk is gemaakt. [eiser] heeft deze stelling immers niet nader kunnen onderbouwen met behulp van nadere concrete (schriftelijke) gegevens.
Tot slot kan de stelling van [eiser] dat de lening slechts € 175.000,-- bedraagt in plaats van € 300.000,-- niet tot een ander oordeel leiden. Allereerst ontgaat de voorzieningenrechter de relevantie hiervan nu [eiser] ook niet in staat moet worden geacht dit lagere bedrag met andere middelen dan uit verkoop van de woning af te lossen. Daarnaast heeft de Rabobank voldoende onderbouwd dat de totale schuld afgerond € 300.000,-- betreft en dat [eiser] daarvan ook op de hoogte was. Dit blijkt immers uit de brief van 6 augustus 2020 en de reeds eerder door de Rabobank toegezonden overzichten van de betalingsachterstand en hoe deze is opgebouwd. Hierbij komt dat [eiser] , tijdens de mondelinge behandeling, heeft erkend dat hij wist dat hij in totaal € 300.000,-- heeft geleend van de Rabobank.
4.8.
Slotsom is dat niet gebleken is dat de Rabobank misbruik maakt van haar bevoegdheid door gebruik te maken van haar bevoegdheid tot executie. Er is immers niet gebleken van een grote onevenwichtigheid tussen het belang van de Rabobank en het aangetaste belang van [eiser] . De gevorderde schorsing van de executoriale verkoop is daarom niet toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de vordering om aan [eiser] stukken ter beschikking te stellen waaruit de gehele achterstand blijkt, nu voldoende vaststaat dat hij daarover reeds beschikt.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 656,--
- salaris advocaat
980,--
totaal € 1.636,--.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.636,--, met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JJ